Ephesians 4:2-3

De roeping waardig wandelen

Ef 4:1. Het woord “dan” wijst op het begin van een nieuw gedeelte. Dit woord is de overgang van het overwegend leerstellige gedeelte naar het meer praktische deel. Je treft deze overgang, soms met het woord ‘dan’, in meerdere brieven van Paulus aan (Rm 12:1; Ko 3:1). Waar het op aankomt, is dat wij het onderwijs van het eerste deel van de brief nu ook in praktijk gaan brengen. We worden aangesproken op onze verantwoordelijkheid. Hoe belangrijk kennis ook is, de bedoeling ervan is dat deze kennis zijn uitwerking krijgt in jouw en mijn leven.

Paulus vermaant zijn lezers “dat u wandelt waardig de roeping waarmee u bent geroepen”. Om aan deze vermaning gehoor te kunnen geven moet je weten wat met deze roeping wordt bedoeld. Dit woord ‘roeping’ zijn we ook in Efeziërs 1 tegengekomen (Ef 1:18). Daar gaat het over onze persoonlijke zegeningen. Over die roeping gaat het hier niet. De roeping hier heeft te maken met wat we in Efeziërs 2 hebben gelezen. Daar hebben we gezien dat we samen met alle heiligen één lichaam en één huis zijn geworden. Het is onze roeping om dát in praktijk te brengen.

In andere brieven spreekt Paulus ook over ‘waardig wandelen’. Precies als in de brief aan de Efeziërs sluit de vermaning tot een waardige wandel ook daar aan op het onderwijs dat in die brief wordt gegeven. Tegen de Filippenzen zegt Paulus: “Alleen, wandelt waardig het evangelie” (Fp 1:27). In zijn brief aan hen schrijft hij over zijn verdediging van het evangelie en de gemeenschap die de Filippenzen daarin, zo wenst hij, met hem hebben. Hij wil graag dat zij zich in overeenstemming daarmee zullen gedragen in het dagelijkse leven.

In Kolossenzen 1 is Paulus’ gebed erop gericht dat de Kolossenzen ertoe komen “om de Heer waardig te wandelen” (Ko 1:9). Dat beantwoordt aan het doel van die brief, namelijk de harten van de Kolossenzen te richten op de verheerlijkte Heer als het Hoofd van de gemeente.

In 1 Thessalonicenzen 2 gaat het erom dat de gelovigen zullen “wandelen God waardig” (1Th 2:12). In die brief wordt ons oog gericht op de toekomst, wanneer God Zijn koninkrijk op aarde zal vestigen. Paulus vermaant daar dat wij als gelovigen Gods heerschappij, die straks overal op aarde zichtbaar zal zijn, nu al in onze levens laten zien.

Het valt op dat Paulus het hoofdstuk waar we nu mee bezig zijn, begint met bijna dezelfde woorden als het vorige (Ef 3:1). Maar, zoals we daar hebben gezien, gaat hij na die beginwoorden toch eerst in een soort tussenzin spreken over “de verborgenheid van Christus” (Ef 3:4). In Efeziërs 4 pakt hij met bijna dezelfde woorden de draad weer op. Dat maakt extra duidelijk dat Efeziërs 4 aansluit op Efeziërs 2.

Hierdoor begrijp je ook dat de roeping te maken heeft met wat in het laatste deel van Efeziërs 2 naar voren is gebracht. In de volgende verzen zul je bevestigd zien dat het onze roeping is de eenheid van de gemeente als lichaam en als huis te bewaren. Je herinnert je nog wel dat die eenheid betrekking heeft op wat Jood en heiden samen zijn geworden. In de gemeente is het onderscheid tussen die beiden weggevallen. Dat heeft Paulus gepredikt en dat daardoor is hij nu in de gevangenschap.

Dat hij zich als een gevangene voorstelt, moet dan ook een extra beroep op de gelovigen doen om gehoor te geven aan zijn vermaning. Let erop dat hij zichzelf niet als een gevangene van de keizer van Rome ziet. Ook hoor je hem niet schelden op de Joden die hem hebben overgeleverd, alsof het hun schuld is. Nee, hij ziet zichzelf als “de gevangene in [de] Heer”.

De Heer, aan Wie hij zijn leven en dienst heeft gewijd, bestuurt zijn leven. Paulus weet zich in Zijn hand. Hij zou nooit een gevangene geworden zijn, als de Heer het niet had toegelaten. En als de Heer iets toelaat, heeft Hij daar Zijn wijze bedoeling mee. Dat geeft Paulus rust en vertrouwen zich te schikken in de omstandigheden waarin hij zich bevindt. Op dezelfde manier mogen jij en ik leren kijken naar en ook omgaan met de omstandigheden waarin we ons bevinden.

Ef 4:2. Na zijn vermaning tot een wandel die hoort bij de roeping, beschrijft hij in Ef 4:2 in welke gezindheid die wandel behoort plaats te vinden. Die gezindheid uit zich in “alle nederigheid en zachtmoedigheid met lankmoedigheid”, in liefde en verdraagzaamheid. Het doel dat bereikt moet worden, is het bewaren van de eenheid van de Geest. De verschillende kenmerken van die eenheid worden opgesomd in de Ef 4:4-6.

Het eerste kenmerk is “nederigheid”. ‘Nederigheid’, of ootmoed, wil niet zeggen dat je slecht van jezelf denkt of altijd over je eigen geringheid spreekt. Als dat zo zou zijn, sta je toch steeds zelf in het middelpunt. Nederigheid geeft de toestand van je hart aan. Niet jij bent belangrijk, de Heer en de Zijnen zijn belangrijk. Het gaat niet om jouw eer, maar om Zijn eer.

Wie werkelijk nederig is, heeft geleerd van zichzelf af te zien en op de Heer te zien. Je eigen persoon is pas echt naar de achtergrond verdwenen als de Heer op de voorgrond komt. Nederigheid cijfert zichzelf weg om Christus alles te doen zijn. Hiermee begint elke goede communicatie tussen gelovigen. Daarom staat ‘nederigheid’ hier ook voorop. “Alle nederigheid” benadrukt dat nederigheid in alle aspecten van je leven zichtbaar zal zijn.

Op nederigheid volgt “zachtmoedigheid”. Het woord “alle” hoort zowel bij ‘nederigheid’ als bij ‘zachtmoedigheid’. Het benadrukt dat ook zachtmoedigheid in alle aspecten van je leven zichtbaar zal zijn. Evenals we moeten leren nederig te zijn, moeten we ook leren zachtmoedig te zijn. Daarvoor moeten onze driften en trots worden geoordeeld, ons eigen ik moet in de dood worden gehouden, dat wil zeggen in de dood die Christus stierf, want daar zijn wij, daar ben ik, gestorven.

Bij Mozes duurde het veertig jaar voordat hij zover was. In die veertig jaar veranderde hij van een opvliegend mens in een zachtmoedig mens (vgl. Ex 2:12; Nm 12:3). Nadat hij dat was geworden, kon hij door God worden gebruikt om Zijn volk te leiden.

Wie nederig is, vormt voor niemand een bedreiging; wie zachtmoedig is, voelt zich door niemand bedreigd. We zien dit volmaakt bij de Heer Jezus. Hij kon zeggen: “Ik ben zachtmoedig en nederig van hart” (Mt 11:29). Hij was het, altijd. Daarom kon Hij daaraan vooraf laten gaan: “Leert van Mij.” Wij zijn van nature niet nederig en zachtmoedig, maar we kunnen het wel worden als we van Hem willen leren. Zijn aanbod om van Hem te leren geldt nog steeds.

Nu kan het zijn dat jij, door Gods genade, al vorderingen hebt gemaakt in de leerschool van de Heer. Dan heb je nog altijd te maken met je broeders en zusters. Je merkt dat er zijn die zich toch nog willen laten gelden. Je merkt dat anderen zich daardoor toch bedreigd voelen en er driftig op reageren. Hoe moet je daar dan weer mee omgaan? Je moet leren daar in “lankmoedigheid” mee om te gaan.

‘Lankmoedigheid’ betekent ‘lang van gemoed zijn’, dat je gemoed het lang uithoudt met je broeder of zuster. Een ander woord ervoor is ‘geduld’. Het gaat erom, dat je met geduld nederig en zachtmoedig bent tegenover je medebroeder en medezuster.

Er bestaat het gevaar dat je deze houding wel aanneemt, maar je dan beter voelt dan de ander. Je kunt het gevoel geven een verheven status te hebben bereikt van waaruit je een beetje meewarig neerkijkt op anderen die nog niet zover zijn. Paulus heeft oog voor dat gevaar en voegt er daarom aan toe dat we elkaar “in liefde” moeten verdragen. Je moet goed beseffen dat de drie genoemde eigenschappen pas echt goed tot bloei komen als ze in de liefde geworteld zijn. De liefde stelt in staat de ander, die nog niet volkomen is, net zoals jijzelf nog niet volkomen bent, te verdragen.

Om te zien hoe liefde werkt, kun je 1 Korinthiërs 13 lezen (1Ko 13:1-13). De eigenschappen van de liefde die daar worden genoemd, zijn die van God, want God is liefde (1Jh 4:8; 16). Al Zijn eigenschappen vloeien daaruit voort. Zo was het ook bij de Heer Jezus. Bij ons, die de Heer Jezus als ons leven hebben ontvangen, is dat niet anders.

Lees nog eens Efeziërs 4:1-2.

Verwerking: Welke eigenschappen heb je nodig om de eenheid te bewaren?

De eenheid van de Geest

Ef 4:3. In de vorige verzen hebben we de eigenschappen gezien die nodig zijn, willen we de eenheid van de Geest kunnen bewaren. Laten we nu eens kijken naar het bewaren van de eenheid van de Geest op zich. Dit is een belangrijk gegeven dat vaak verkeerd wordt begrepen. Er staat niet dat we de eenheid van het lichaam moeten bewaren. De eenheid van het lichaam is sinds de Pinksterdag een feit.

Helaas is die eenheid in de praktijk niet bewaard gebleven. Onze onderlinge verdeeldheid als christenen is daar de oorzaak van. We volgen niet allemaal samen de Heer Jezus, maar bijvoorbeeld ieder een favoriete leer of prediker. Onze menselijke voorkeur heeft de voorrang gekregen boven wat God in Zijn Woord over de gemeente zegt.

Het is wel mogelijk om als (plaatselijke) gemeente te laten zien dat er één lichaam is. Dat gebeurt daar, waar de eenheid van de Geest wordt bewaard. De oproep is dan ook niet om ons in te spannen de eenheid van het lichaam te bewaren, maar die van de Geest. Er is maar één Geest en Die hebben allen ontvangen die het evangelie van hun behoudenis geloofd hebben (1Ko 15:1-4; Ef 1:13). Door die ene Geest is ook dat ene lichaam tot stand gekomen toen de Heilige Geest op de Pinksterdag werd uitgestort (1Ko 12:13). Allen nu die de Geest ontvangen hebben, worden opgeroepen de eenheid van de Geest te bewaren. Het is geen oproep aan de individuele christen, maar aan allen die tot het ene lichaam behoren.

Wandelen door de Geest en geleid worden door de Geest (Gl 5:16; 18) kan persoonlijk gebeuren, maar het bewaren van de eenheid van de Geest kan alleen samen met anderen plaatsvinden. De eenheid van de Geest is niet een eenheid in gedachten, een eenheid die verkregen wordt door het met elkaar eens te worden, soms via het sluiten van een compromis. Aan zo’n eenheid heeft de Geest geen deel. Er wordt bedoeld een eenheid die we in het begin van de christenheid zien. Toen was men “een van hart en ziel” (Hd 4:32).

Die eenheid is, evenals die van het lichaam, niet bewaard gebleven. Toch worden we hier wel opgeroepen die eenheid te bewaren, ons daarvoor zelfs ‘te beijveren’, dat wil zeggen ons ervoor in te zetten. Dat kunnen we doen door met onze medegelovigen er zorg voor te dragen dat aan het vlees geen ruimte wordt gegeven. Deze zorg is ontstaan doordat het vlees, het menselijk denken, mogelijkheden heeft gekregen zich te laten gelden in het bewaren van de eenheid van de Geest.

De werking van het vlees is op twee manieren tot uiting gekomen, namelijk door een eenheid te vormen die ruimer is dan die van de Geest of een eenheid te vormen die nauwer is dan die van de Geest.

Een eenheid die ruimer is dan die van de Geest, kom je tegen op plaatsen waar mensen als christen worden geaccepteerd zonder dat ze het zijn. Je ziet dat in kerken en gemeenschappen waarvan iemand lid kan zijn zonder echte bekering en zonder een Godvrezende wandel die daarvan het gevolg is. Men kan daar lid zijn door de doop en het doen van belijdenis zonder dat er in het hart ook maar iets is veranderd. Daar wordt niet de eenheid van de Geest bewaard, maar wordt een menselijke eenheid gevormd en door menselijke belijdenisgeschriften in stand gehouden.

Een eenheid die nauwer, beperkter is dan die van de Geest, zie je overal waar gelovigen die een Godvrezende wandel hebben, worden geweigerd omdat ze niet instemmen met door mensen gemaakte regels. Je komt dit tegen in kerken en gemeenschappen waar eisen worden gesteld die niet van de Heer afkomstig zijn, dat wil zeggen die niet in Gods Woord staan. In de praktijk wordt aan die eisen vaak meer gezag toegekend dan aan het Woord, terwijl het in feite geboden van mensen zijn.

De eenheid van de Geest omvat al Gods kinderen. De enige eis die aan het bewaren van de eenheid van de Geest wordt gesteld, vind je in 2 Timotheüs 2 (2Tm 2:20-22). Daar staat dat men uit een rein hart de Heer moet aanroepen, dat wil zeggen een waarachtig gelovige moet zijn, en in afzondering van het kwaad moet wandelen. Waar op deze manier de eenheid van de Geest wordt bewaard, kan de eenheid van het lichaam zichtbaar worden.

Ik weet niet welke geloofsgemeenschap jij bezoekt, maar hier heb je een toetssteen om te beoordelen of de wijze waarop men samenkomt wel of niet naar Gods wil is. Omdat dit zo’n belangrijk onderwerp is, ben ik er wat uitvoeriger op ingegaan. Er is nog wel meer over te zeggen, maar ik denk dat ik de belangrijkste kenmerken wel heb genoemd. Het is aan ons om ze toe te passen.

Om ze op de goede manier toe te passen wijst Paulus nog op “de band van de vrede”. Al het voorgaande mag je duidelijk zijn, het in praktijk brengen ervan moet gebeuren in vrede. In je ijver zou je óf geen rekening kunnen houden met anderen, óf je zou hun jouw wil kunnen opleggen. In beide gevallen is de vrede zoek. Vrede is niet zozeer de afwezigheid van ruzie, maar meer dat je in harmonie met je medegelovigen ijvert voor het bewaren van de eenheid van de Geest. Als de vrede de band is waarbinnen jij je ijver toont, ben je goed bezig.

Ef 4:4. In de Ef 4:4-6 komt zeven keer het woord “één” voor om zeven aspecten van eenheid voor te stellen. Deze zeven aspecten van eenheid kun je onderverdelen in drie groepen. Ef 4:4 vormt de eerste groep. Daar gaat het om waarachtig gelovigen, om de innerlijke kant van onze eenheid, iets wat we innerlijk delen:

1. Alleen ware gelovigen vormen “één lichaam”;

2. alleen zij bezitten de Heilige Geest inwonend, zij hebben “één Geest”;

3. alleen zij kunnen spreken over “één hoop” van een roeping die is uitgegaan van de God en Vader van onze Heer Jezus Christus.

Aan deze roeping hebben christelijke naambelijders geen deel. Het gaat om de roeping in verband met de hemel waarop de hoop van de gelovige is gevestigd en die in vervulling gaat wanneer de Heer Jezus terugkomt. Dan zullen alle zegeningen waarover we in deze brief horen, volkomen door ons genoten worden.

Ef 4:5. Dit vers toont de tweede groep. De wereld kan niets zien of opmerken van het innerlijke aspect van Ef 4:4. In Ef 4:5 gaat het om de praktische eenheid van de gelovigen die door de wereld wel waargenomen wordt.

1. De wereld kan zien dat de gelovigen leven in onderwerping aan “één Heer”. Hij Zelf is nog niet zichtbaar aanwezig op aarde om Zijn regering uit te oefenen, maar dat Hij gezag heeft, blijkt uit het leven van Zijn onderdanen. Hun belijdenis is, dat zij Christus als Heer erkennen. Zij dienen Hem vrijwillig, voordat de tijd aanbreekt dat ieder dat gedwongen zal doen.

2. Wat niet zozeer zichtbaar, maar wel hoorbaar is, is “één geloof”. Zij die de eenheid van de Geest willen bewaren, belijden één geloofswaarheid, hoe verschillend zij onderling ook zijn.

3. Ook nemen zij ten opzichte van de wereld een totaal andere positie in dan zij die tot de wereld behoren. Dat hebben ze laten zien in “één doop”. De wereld kan er getuige van zijn dat iemand gedoopt wordt. Van de doop gaat het getuigenis uit dat de dopeling de zijde kiest van de Gestorvene en Verworpene Die wij kennen als de verheerlijkte Heer. Door de doop word je afgescheiden van de wereld en van het leven in de zonde en gevoegd bij Christus als Heer, om voortaan in nieuwheid van leven te wandelen (Rm 6:1-4).

De doop is een uiterlijk kenmerk waaraan een nieuw soort levenswandel is verbonden. De wereld neemt dat waar. De wereld ziet mensen die gedoopt zijn tot de Naam van de Heer Jezus, mensen die Hem als hun enige Heer erkennen en één geloofswaarheid belijden.

De doop heeft overigens niets te maken met het lid worden van het lichaam van Christus. Je wordt geen lid van het lichaam van Christus door de doop, maar door het ontvangen van de Heilige Geest.

Ef 4:6. “Eén God en Vader van allen” toont ons het zevende aspect van eenheid. Alle waarachtig gelovigen zijn met God als Vader in verbinding gebracht en mogen Hem zó kennen. Zó dicht zijn de gelovigen bij God gebracht. Tegelijk is Hij ook ver verheven “boven allen”. Hij is immers God en wij blijven schepselen. Hij werkt ook “door allen”. Hij wordt zichtbaar in het leven van al de Zijnen, Hij werkt door hen heen.

Ten slotte is Hij ook “in allen”. Ik denk dat de Heer in Johannes 17 weergeeft wat ‘in allen’ wil zeggen. Daar zegt Hij tegen de Vader: “Ik in hen en U in Mij” (Jh 17:23). De Heer Jezus is in ons, want we hebben het eeuwige leven in de Zoon (1Jh 5:11-12). Doordat de Zoon in ons is, is ook de Vader in ons. Is dat geen geweldige gedachte?

Lees nog eens Efeziërs 4:3-6.

Verwerking: Wat is jouw bijdrage aan het ‘bewaren van de eenheid van de Geest’?

Copyright information for DutKingComments