Ephesians 4:20-25

Vroeger en nu

Ef 4:17. Het contrast tussen de Ef 4:17-19 en de voorgaande verzen is groot. De geest van de wereld, waarin ieder voor zichzelf leeft, staat volledig tegenover het lichaam en de leden, waar ieder er is voor de ander. Paulus wijst op het gevaar dat de geest van de wereld zich kan laten gelden in de gemeente. Je moet er altijd op bedacht zijn dat oude gewoonten de kop kunnen opsteken. Het is gevaarlijk te denken dat je vroegere leven geen vat meer op je kan krijgen. De enige garantie om eraan te ontkomen is dicht bij de Heer Jezus blijven.

Dat je deze waarschuwing ernstig moet nemen, zie je aan de inleidende woorden van Paulus. De woorden “dit nu zeg en betuig ik”, leggen grote nadruk op wat hij gaat zeggen. De toevoeging “in [de] Heer” geeft de gemeenschap in de Heer aan die er is tussen de schrijver en de lezers.

Het uitgangspunt voor zijn vermaning is de absolute scheiding die er is tussen de gelovigen en de volken, waartoe ze vroeger wel, maar nu niet meer behoren. De scheiding is radicaal en moet in hun hele wandel, in alles, te zien zijn.

De wandel van de mens hangt sterk samen met zijn “denken”. Het ‘denken’ houdt het gedachteleven in, in de ruimste zin van het woord. Daar ligt de oorsprong van de wandel. Zoals hij denkt, zo leeft hij. Het denken van de mens levert niets op wat van blijvende waarde is: het is ‘vruchteloos’. Hoe heel anders is dat wat God van de gelovige verwacht. De Heer Jezus zegt tegen Zijn discipelen: “Ik heb u gesteld dat u zou heengaan en vrucht dragen en dat uw vrucht zou blijven” (Jh 15:16).

Ef 4:18. Het “verstand” ziet op het vermogen om te kennen, om iets te doorgronden. In de wereld wordt hoog opgezien tegen mensen met een groot verstand. Er worden prijzen uitgereikt aan mensen die knap denkwerk hebben verricht. Als zulke mensen niet met God in verbinding staan door bekering en nieuw leven, is al hun denkwerk in de duisternis verricht. Duisternis heerst overal waar het licht van God niet schijnt. Ze zijn in de duisternis en de duisternis is in hen.

Er is geen leven uit God in hen, ze zijn er “vreemd aan”. Ze hebben het voortdurend op afstand gehouden. Ze willen er geen deel aan hebben. Ze hebben zich ervoor afgesloten. Ze weten er niets van en willen er ook niets van weten.

Deze houding is het gevolg van “de verharding van hun hart”. Het hart is het binnenste, de kern, van de mens. Het is het centrum van zijn hele wezen. Een verhard hart is ontoegankelijk voor het goede en is onverbeterlijk. Het is een cirkel: wie steeds alles afwijst wat van God is, verhardt zijn hart en wie een verhard hart heeft, wijst steeds alles af wat van God is.

Ef 4:19. Nog is Paulus niet klaar met zijn donkere schildering van de mens-zonder-God. Naar God toe is alles vruchteloosheid, duisternis, dood, onwetendheid en verharding. Naar henzelf en hun omgeving toe is er geen gevoel van wat passend is. Hun natuurlijke gevoelens werken niet meer, ze zijn “afgestompt in hun gevoelens”. Wie enerzijds ‘vreemd aan het leven van God’ is, is anderzijds zeer vertrouwd met een leven in de zonde. Daarin voelt iemand zich als een vis in het water.

Zulke mensen hebben zich teugelloos overgegeven aan de meest liederlijke dingen. Met alle gretigheid storten ze zich in elke denkbare ‘uitspatting van liederlijkheid’ (1Pt 4:4). “Onreinheid” ziet dikwijls op seksuele onreinheid. “Gretig” wil zeggen dat er een innerlijke drang naar steeds meer onreinheid is. Er is een onverzadigbare hunkering naar bevrediging van onreine verlangens.

Ef 4:20. Na deze beschrijving van de onstuimige wandel van de volken blijkt het enorme contrast met Christus. Het is opvallend dat Paulus tegenover de leefwijze van de wereld niet een christelijke leefwijze stelt, maar een Persoon. De gelovigen in Efeze hebben geen nieuwe leer aangenomen, maar Christus. Hij is de inhoud van alles wat ze hebben geleerd. Alle plannen van God zijn met Hem verbonden, hebben Hem als centrum en doel. Er is geen waarheid van de Schrift die losstaat van Christus.

De Christus Die aan de Efeziërs is gepredikt, is de Man van Gods rechterhand. Alles wat en Wie Hij is, is volkomen vreemd aan de inhoud van de Ef 4:17-19. Er is geen enkel raakvlak tussen Hem en de volken. Dat betekent dat voor de christen, als met Hem verbonden, het voorgaande voorbij is, dat het verleden tijd moet zijn.

Ef 4:21. Bij de naam ‘Christus’ mag je denken aan de Heer Jezus als de Man van Gods raadsbesluiten. Zo heb je Hem leren kennen nadat je Hem hebt aangenomen als je Heiland en Heer. Dat heeft de deur geopend naar een ongekende heerlijkheid. In die heerlijkheid dring je steeds verder door naarmate je meer over Hem leert kennen. Alle waarheid van God is in Hem aanwezig. Die waarheid zie je, met eerbied gezegd, in levenden lijve in ‘Jezus’.

Bij het gebruik van de naam ‘Jezus’ mag je denken aan Zijn leven toen Hij op aarde was. Paulus noemt Hem niet vaak ‘Jezus’, zonder verdere toevoeging. Hij doet dat alleen als hij op Hem wijst als de nederige Mens op aarde. Paulus doet dat hier om Hem tot Voorbeeld te stellen. Om te weten hoe jij op aarde de waarheid van God kunt uitleven, moet je kijken naar het leven van Jezus.

Ef 4:22. ‘De waarheid in Jezus’ komt in ons leven tot uiting als we de oude mens hebben afgelegd en de nieuwe mens hebben aangedaan. “De oude mens” is de gevallen Adam zoals die in al zijn facetten in alle mensen te zien is: aantrekkelijk of afstotend en alles daartussen. Wij weten dat “onze oude mens met [Hem] – dat is met Christus – gekruisigd is” (Rm 6:6). Dat heeft God ermee gedaan. Het gevolg is dat wij die oude mens ook zo moeten zien, hem moeten afleggen.

Aan die oude mens valt niets te verbeteren. Integendeel, er komen alleen maar misleidende begeerten uit voort die een proces van verderf bevorderen. Bij je bekering is de verbinding met die oude mens en zijn wandel radicaal verbroken. In Handelingen 19 kun je lezen hoe dat bij de Efeziërs is gegaan (Hd 19:18-19).

Ef 4:23-24. In de plaats van het oude is iets geheel nieuws gekomen. Er is een nieuwe bron van denken gekomen, waardoor ook een nieuwe wandel is ontstaan. In die nieuwe wandel wordt “de nieuwe mens” zichtbaar. Die nieuwe mens is helemaal in overeenstemming met Wie God is. Dat is de Heer Jezus ook. Toch is Hij niet de nieuwe mens. Van de nieuwe mens staat dat hij geschapen is. De Heer Jezus is niet geschapen. Maar de kenmerken van de nieuwe mens zijn precies dezelfde als die van de Heer Jezus. Bij Hem en bij God is niets aanwezig dat bij de oude mens hoort. De nieuwe mens zie je overal waar gelovigen de kenmerken van de Heer Jezus vertonen.

De nieuwe mens is ook niet een herstel van de eerste mens, Adam. Je kunt van Adam niet zeggen dat hij geschapen is “in ware gerechtigheid en heiligheid”, want toen hij geschapen werd, was er nog geen zonde. Hij was niet ‘rechtvaardig’, maar onschuldig; hij had geen kennis van goed en kwaad. Die kennis kreeg hij na zijn zondeval. Toen kon hij niet meer het goede, maar alleen het kwade doen.

De nieuwe mens heeft ook kennis van goed en kwaad, maar kiest altijd het goede en wijst het kwade af. ‘Gerechtigheid’ houdt in wat recht is te midden van en tegenover het kwaad. ‘Heiligheid’ houdt in dat we van het kwaad zijn afgezonderd en voor God leven, terwijl we door het kwaad omgeven zijn.

Lees nog eens Efeziërs 4:17-24.

Verwerking: Wat zijn bij jou de verschillen tussen vroeger en nu?

De nieuwe mens

Ef 4:25. Het woord “daarom” geeft aan dat de vermaningen die nu volgen, voortvloeien uit wat zojuist is gezegd. De gelovigen in Efeze hebben gehoord over de ‘waarheid in Jezus’. Paulus heeft hun verteld over de oude en de nieuwe mens. Hij heeft duidelijk gemaakt dat de nieuwe mens ‘overeenkomstig God geschapen is’. Je kunt dat allemaal weten, maar je hebt het pas echt begrepen als dat ook in je leven te zien is.

Daarom gaat Paulus zijn onderwijs handen en voeten en een mond geven. Hij laat zien op welke manier de kenmerken van God in het leven van de gelovige tot uiting behoren te komen. Daarvoor heb je de mogelijkheid. Je bent immers ‘overeenkomstig God geschapen’. Dat betekent dat je vernieuwd bent om in je dagelijks leven te lijken op God door Zijn wezenstrekken te vertonen.

De eerste Mens op aarde in Wie dat volkomen zichtbaar is geweest, is de Heer Jezus. Nooit is enige leugen uit Zijn mond gekomen (vgl. 1Pt 2:23); altijd heeft Hij de volle waarheid gesproken. En dat hoort ook zo te zijn bij iedereen die overeenkomstig God geschapen is.

Liegen is een bewuste loochening van de waarheid of een bewust verdraaien ervan. Je draait mensen een rad voor ogen omdat het je voordeel oplevert. Dat hoeft niet altijd financieel voordeel te zijn. Je kunt er ook bij gebaat zijn dat men niet achter je ware bedoelingen komt. Zo is God niet en zo was de Heer Jezus ook niet toen Hij op aarde leefde. God is volmaakt doorzichtig en dat was de Heer Jezus op aarde ook. Hij sprak alleen waarheid en kon zeggen: “Ik ben … de waarheid” (Jh 14:6). Er is “geen leugen uit de waarheid” (1Jh 2:21).

Natuurlijk is ‘niet liegen’ en ‘de waarheid spreken’ iets wat je altijd en tegenover iedereen moet doen, maar hier staat het toch vooral in verband met je medegelovigen. Als jij tegen je broeder liegt, lieg je tegen jezelf. Dat ligt namelijk opgesloten in de woorden “want wij zijn leden van elkaar”. Deze benadering past helemaal bij een brief waarin de eenheid van de gemeente zo’n belangrijke plaats inneemt.

Ef 4:26. Leugen spreken is altijd verkeerd en gebeurt bijna altijd weloverwogen. ‘Toornig worden’ is niet altijd verkeerd en gebeurt bijna altijd spontaan bij het zien van onrecht. We spreken van ‘heilige toorn’ als er toorn opkomt bij het zien van oneer die God wordt aangedaan. Die toorn is op zijn plaats. Hier roept de apostel er zelfs toe op: “Wordt toornig.”

Toornig worden is niet in strijd met de liefde. God is liefde, maar Hij toornt over de zonde, wat inhoudt dat toorn niet in strijd is met de liefde. De Heer Jezus was toornig over de oneer die Zijn God werd aangedaan en reinigde in toorn de tempel (Mt 21:12).

Bij ons is het gevaar aanwezig dat onze toorn een zondige toorn wordt. Vandaar dat er direct aan wordt toegevoegd: “En zondigt niet.” Als we toornig worden bij het zien van een bepaald onrecht, kunnen we zó verontwaardigd en opgewonden raken, dat we onszelf niet meer in de hand hebben. We kunnen dan zomaar dingen zeggen of doen die niet ‘overeenkomstig God’ zijn. Bij de Heer Jezus gaan toorn en droefheid volmaakt evenwichtig samen (Mk 3:5a), terwijl bij ons de kans bestaat dat toorn samengaat met een persoonlijk gekrenkt zijn.

Mozes is ook eens in toorn ontstoken. Dat was toen hij van de berg kwam en het volk om het gouden kalf danste (Ex 32:19). Die toorn was terecht. Later werd hij weer toornig en sloeg op de rots in plaats van ertegen te spreken, zoals God had gezegd. Daar was hij driftig, en voor die toorn moest God hem straffen omdat hij toen zondigde en aan de duivel plaats gaf (Nm 20:7-12).

Dat de zon niet over de toorn mag ondergaan, wil zeggen dat we de toorn niet moeten koesteren, maar deze bij God moeten brengen. Psalm 4 wijst daarop (Ps 4:5). Als je toorn gaat koesteren, zal ook in geestelijke zin de zon over je toorn ondergaan. Je raakt verbitterd en het leven verliest alle licht en uitzicht. Toorn kan dan veranderen in haat en wraakzucht.

Het is mogelijk dat jij door onrecht dat jou is aangedaan, in een dergelijke situatie bent terechtgekomen. Zoek dan hulp bij iemand die je vertrouwt. Doe in elk geval iets om weer in het licht te komen!

Ef 4:27. “Geeft de duivel geen plaats” wil zeggen: bied hem geen gelegenheid je te laten zondigen. Als je hem wel gelegenheid hebt geboden, ontneem die hem dan direct, zodat je leven niet verder in duisternis wordt gedompeld. Hij heeft er geen recht op, want de Heer Jezus heeft hem overwonnen. Laat hem niet langer voordeel op je behalen (2Ko 2:10).

Ef 4:28. Nadat Paulus ons spreken en ons gevoelen in verbinding met de oude en de nieuwe mens heeft besproken, komt hij bij onze daden. Diefstal is jezelf verrijken ten koste van anderen; geven is anderen verrijken ten koste van jezelf. De wet is duidelijk over liegen en stelen: “U zult niet …” (Ex 20:15-16). Paulus doet echter geen beroep op de wet. De christen die in Christus in de hemel is gezet en daar gezegend is met alle geestelijke zegening, leeft niet in de sfeer van de wet.

Natuurlijk mag hij niet liegen en stelen, maar dat wíl iemand die ‘overeenkomstig God geschapen is’ ook helemaal niet. Integendeel, zo iemand wil de kenmerken van God laten zien. Heeft God ooit iets gestolen? Dwaze vraag. God is een Gever (Jh 4:10) en Hij geeft mild. Zo zal het ook met jou het geval zijn.

Je hoeft geen dief te zijn geweest om te leren op welke manier jij God in jouw leven kunt laten zien. Het gaat hier zelfs nog een stukje verder dan wat je in Romeinen 13 leest: “Weest niemand iets schuldig” (Rm 13:8). Goed, je steelt niet, je staat zelfs bij niemand in de schuld. Maar in het licht van deze brief is dat niet het toppunt van het christen-zijn. Hier word je aangesproken op het hoogste niveau: door hard, eerlijk en eerbaar te werken zul je in staat zijn anderen te geven.

Paulus heeft zelf het goede voorbeeld gegeven – en daarmee de woorden van de Heer Jezus in praktijk gebracht –, toen hij tegen de oudsten van de gemeente in Efeze zei: “Niemands zilver, goud of kleding heb ik begeerd. U weet zelf, dat deze handen in mijn behoeften en in die van hen die bij mij waren, hebben voorzien. In alles heb ik u getoond, dat men door zo te arbeiden zich de zwakken moet aantrekken en de woorden van de Heer Jezus in herinnering moet houden, dat Hijzelf gezegd heeft: Het is gelukkiger te geven dan te ontvangen” (Hd 20:33-35).

Ef 4:29. Evenmin als God iets steelt, zegt Hij iets wat nadelig is of wat niet sticht. Alles wat God zegt, Zijn hele Woord, is goed, bouwt op en geeft genade. De wereld is vol vuile woorden en smerige uitdrukkingen. Radio, televisie, internet, boeken en tijdschriften zijn voor het grootste gedeelte niets anders dan spreekbuizen van de oude mens. Zij geven hun boodschap door aan wie maar wil horen, kijken en lezen. Luisteraars, kijkers en lezers worden op die manier voorzien van een jargon dat eigen is aan de oude mens. De gesprekken op de werkvloer en in de vergaderkamer bewijzen dit. De gebezigde taal is vaak niet vrij van ‘vuil’ in de zin van verrot, verdorven.

De uitdrukking “vuil woord” slaat niet alleen op een verkeerde, smerige uitdrukking, maar ook op de hele inhoud, de boodschap die wordt doorgegeven. En of iemand nu platvloerse of nette woorden gebruikt, zijn taalgebruik is onrein of vuil als zijn boodschap ‘vuil’ is. Nee, ook in het taalgebruik wil God graag Zichzelf horen.

In plaats van een woord dat verrotting en verderf teweegbrengt, moet ons woord een werktuig zijn dat ”genade geeft aan hen die horen”. Van de Heer Jezus wordt getuigd: “Nooit heeft een mens zó gesproken ” (Jh 7:46). Hij sprak “goede woorden, troostrijke woorden” (Zc 1:13). De woorden “waar dat nodig is”, wijzen erop dat het niet alleen belangrijk is wát gezegd wordt, maar ook waar en wanneer.

Ik hoop van harte dat in jouw en mijn spreken de taal van God gehoord wordt.

Lees nog eens Efeziërs 4:25-29.

Verwerking: Hoe leg je de oude mens af en doe je de nieuwe aan?

Copyright information for DutKingComments