Esther 1:8

Een maaltijd voor het volk

Als het feest voor de bevelhebbers van zijn leger en de bestuurders van zijn gewesten voorbij is, richt de koning een nieuwe maaltijd aan (Es 1:5). Dit keer zijn de gasten “heel het volk dat zich in de burcht Susan bevond, van de hoogste tot de laagste”. De duur van dat feest is zeven dagen en het wordt gehouden “in de voorhof van de tuin van het koninklijk paleis”. Er is verondersteld dat Ahasveros dit feest voor het hele volk van Susan geeft als uiting van zijn blijdschap over de verkregen toestemming tot oorlogvoering.

De feestgelegenheid is versierd met de kostbaarste kleden en stoffen “bevestigd aan zilveren ringen en marmeren pilaren” (Es 1:6). Verder zijn er “[rust]bedden” wat eraan doet denken dat men in tegenwoordigheid van de grote vorst tot rust komt. De vloer waarop de rustbedden staan, bestaat uit het kostbaarste gesteente. Het wijst erop dat de rust die wordt genoten aantrekkelijk en standvastig of stabiel is.

Er is ook “veel koninklijke wijn, naar het vermogen van de koning”. Dat het “koninklijke wijn” is, betekent wellicht, behalve dat de koning die wijn geeft, dat het wijn is die de koning zelf drinkt en die hij nu ook zijn onderdanen te drinken geeft. Dat het wijn is ”naar het vermogen van de koning” wijst op de rijke voorraad wijn. Er hoeft geen angst voor gebrek te zijn.

De wijn wordt te drinken gegeven “uit gouden bekers” die allemaal van elkaar verschillen (Es 1:7). Dit doet denken aan een volgend aspect van een feestmaal dat door de koning is georganiseerd. Wijn is een beeld van de vreugde (Ps 104:15; Ri 9:13) die door ieder mens op een andere, unieke manier wordt beleefd, wat wordt weergegeven door ‘alle van elkaar verschillende bekers’.

We kunnen Ahasveros in dit tafereel zien als een beeld van God op Zijn troon, omgeven door alle heerlijkheid van de eerste schepping. Hij schenkt Zijn zegeningen gul aan allen, zoals zon en regen en vruchtbare tijden, voedsel en vreugde (Mt 5:45b; Hd 14:17). Wie Hem als de bron van die zegen erkent, zal volkomen rust en ware blijdschap vinden.

God heeft de mensen ook nooit gedwongen van die zegeningen gebruik te maken, want het is alles naar de regel “geen dwang” (Es 1:8). God, Die uit de schepping kan worden gekend, is door de mens echter “niet verheerlijkt of gedankt” (Rm 1:20-21). Alle goedheid die God de mens schenkt, stelt de mens op de proef. Dan blijkt dat de mens van alles wat God heeft gegeven, misbruik maakt.

Copyright information for DutKingComments