Esther 3:1

Inleiding

Dit hoofdstuk is aan Haman gewijd. Haman krijgt zijn hoge positie van Ahasveros. We zien hierin het beeld dat elke macht die iemand heeft, uiteindelijk van God komt. Iets anders is, hoe iemand die macht gebruikt. Haman gebruikt die tot eigen eer en om Gods volk om te brengen, omdat zij niet voor hem buigen.

Haman, de Agagiet

Aan de uitdrukking “na deze gebeurtenissen” (Es 3:1) zien we dat er een nieuw gedeelte begint, waarin nieuwe gebeurtenissen zullen plaatsvinden. We zijn hier in het begin van het twaalfde jaar van de regering van Ahasveros (Es 3:7), terwijl de gebeurtenissen in het vorige hoofdstuk zich rond het zevende jaar van diens regering afspelen (Es 2:16).

Als inleiding op de nieuwe gebeurtenissen wordt onze aandacht gericht op wat Ahasveros doet met Haman, de vierde hoofdpersoon van dit boek. In een drieledige vermelding wordt opmerkelijk nadrukkelijk verteld dat Ahasveros Haman tot grote hoogte verheft. Ahasveros

1. “maakte … Haman … groot”,

2. “hij verhoogde hem”, en

3. “hij plaatste zijn zetel boven alle vorsten die bij hem waren”.

Evenals bij twee andere hoofdpersonen, Mordechai en Esther, wordt ook van Haman zijn afkomst vermeld (Es 2:5; 15).

Haman is de grote tegenspeler van Mordechai en het volk van Mordechai. Hier wordt Haman groot gemaakt door Ahasveros als voorspel voor het uitroeien van Gods volk. Hoe is het dan mogelijk dat de koning een beeld van God is? Dat begrijpen we alleen als we zien dat God soeverein is en macht geeft aan wie Hij wil. Hij heeft alles in handen.

God heeft de engel geschapen die de satan zou worden (Ez 28:14-19). Hij heeft toegelaten dat de satan de heerschappij over de schepping krijgt omdat hij erin slaagt de mens te misleiden. Sinds die tijd is de satan de “god van deze eeuw” (2Ko 4:4) en “de overste van de wereld” (Jh 16:11) die de wereld regeert. Tegelijkertijd geldt dat God nooit de regie uit handen geeft. Hij zal bijvoorbeeld Zelf de antichrist verwekken (Zc 11:16), terwijl Hij in het volgende vers ook het ‘wee’ over hem uitspreekt (Zc 11:17). Zo zegt de Heer Jezus tegen Pilatus wanneer Hij als Gevangene voor hem staat: “U zou geen enkele macht tegen Mij hebben, als het u niet van boven was gegeven” (Jh 19:11).

Het is veelzeggend dat Haman een Agagiet is. Agag is de titel van de Amalekitische koningen (Nm 24:7; 1Sm 15:20; 32). Saul, die evenals Mordechai een Benjaminiet is, moet Agag doden. Saul spaart echter zijn leven. Wat Saul uit ongehoorzaamheid nalaat, doet Samuel dan (1Sm 15:9; 33). In het boek Esther zien we in Mordechai een andere Benjaminiet (Es 2:5) tegenover een andere Agagiet. Zal Mordechai het beter doen dan Saul?

In Haman en Mordechai staan twee volken tegenover elkaar. Het ene is het volk van Mordechai, dat is het volk van de Joden, Gods volk; het andere is een volk dat Gods volk haat met een grote haat, dat is het volk van de Amalekieten. Die haat is uit de geschiedenis gebleken. Amalek is de eerste vijand die Israël aanvalt, terwijl het volk nog maar net uit Egypte is bevrijd (Ex 17:8; 16). Met het oog daarop beveelt God Zijn volk dat Amalek moet worden uitgeroeid (Dt 25:17-19).

Amalek is echter nog niet uitgeroeid. Bileam spreekt over de verhoging van Amalek (Nm 24:20), hoewel de Messias uiteindelijk hoger zal zijn (Nm 24:7). Hier zien we de verhoging van Amalek. In plaats van een verhoging van Mordechai als beloning voor het redden van het leven van de koning wordt een grote vijand van Gods volk verhoogd. Maar wat op het eerste gezicht tegen Gods beloften in lijkt te gaan, werkt mee aan de vervulling van Zijn plannen.

We zien dat bijvoorbeeld in het leven van Paulus. Als hij onderweg is als gezondene van de Heer, wordt hij gevangengenomen. Nu kan hij niet meer aan zijn opdracht voldoen en rondgaan om te prediken, want hij is gebonden. God heeft er echter een bedoeling mee. Dat is Paulus zich bewust en daarom kan hij zeggen dat zijn gevangenschap tot bevordering van het evangelie heeft gediend (Fp 1:12).

We zien dit ook bij Israël. God heeft beloofd het volk talrijk te maken (Gn 15:5), maar het lijkt alsof de vijand de kans krijgt het uit te roeien (Ex 1:7; 8; 22). Het volk raakt in grote nood en roept tot God. Dat is voor God de aanleiding Zijn beloften te gaan waarmaken (Ex 2:23-25).

Copyright information for DutKingComments