Esther 4:5

Mordechai zegt wat Esther moet doen

Esther wil weten wat er aan de hand is en waarom Mordechai zo doet (Es 4:5). Daarom stuurt ze Hatach op hem af om het hem te vragen. Hatach gaat openlijk naar Mordechai. Mordechai vertelt Hatach in detail alles wat er is gebeurd (Es 4:6-7). Hij geeft Hatach een afschrift van de geschreven wet en brengt Esther zo op de hoogte van wat er staat te gebeuren (Es 4:8). Niets maakt zoveel indruk als de tekst zelf. Ze hoeft zich geen enkele illusie meer te maken. Het besluit ligt vast.

Mordechai geeft tot besluit van zijn mededeling een opdracht – het is niet slechts een verzoek – voor Esther aan Hatach mee. Esther is eraan gewend dat hij haar opdrachten geeft en ook om daarnaar te luisteren (Es 2:10; 20). Dit keer moet ze

1. naar de koning gaan

2. hem om genade smeken en

3. bij hem pleiten voor haar volk.

We zien hier een opklimming in de opdrachten:

1. De eerste is algemeen, gericht tot de persoon van de koning;

2. de tweede is bedoeld voor het hart van de koning;

3. de derde is de concrete vraag voor haar volk.

Hiermee herroept Mordechai zijn eerdere opdracht aan Esther om over haar afkomst te zwijgen. Nu moet ze spreken, ze moet ervoor uitkomen tot welk volk ze behoort. Dit is de wijsheid die weet wanneer er gezwegen en wanneer er gesproken moet worden (Pr 3:1; 7b)

Hatach is een trouwe dienaar en vertelt Esther “de woorden van Mordechai” (Es 4:9). Hij brengt woordelijk over wat Mordechai heeft gezegd, zonder er iets aan toe te voegen of iets van af te doen. Zo’n dienaar is waardevol. Het zijn ook niet zomaar woorden, gesproken door een of andere onbekende. Het zijn ‘de woorden van Mordechai’. Dat maakt de woorden zo betekenisvol.

Esther begrijpt het gewicht van de woorden die Mordechai haar heeft meegedeeld. Ze begrijpt wat hij van haar verwacht. Met het oog daarop stuurt ze Hatach met een boodschap naar Mordechai terug (Es 4:10). In haar boodschap vertelt ze Mordechai wat zijn vraag voor haar betekent (Es 4:11). Het houdt in dat ze gedood kan worden als zij tot de koning gaat, terwijl hij haar niet heeft ontboden. Dat is een contrast met Vasthi die wel door de koning is ontboden, maar heeft geweigerd te gekomen (Es 1:12).

Esther lijkt Mordechai enigszins te verwijten dat hij iets vraagt wat haar leven in groot gevaar brengt. Iedereen weet dat er een wet is die bepaalt dat niemand ongevraagd naar de koning mag gaan. Als iedereen dat weet, dan moet Mordechai dat toch zeker weten. Dan weet hij ook dat wie dat toch doet, zijn eigen vonnis velt en gedood wordt. De enige mogelijkheid om aan dit vonnis te ontkomen is als de koning zo iemand de gouden scepter toereikt.

Veel hoop dat zij die gouden scepter toegereikt krijgt, lijkt er niet te zijn, want ze is al in geen dertig dagen geroepen om bij de koning te komen. Om dan toch ongevraagd naar hem te gaan wordt wel een bijzonder hachelijke onderneming. Het ziet er slecht uit. Daarbij komt nog dat ze dan ook haar afkomst moet belijden. Wat Esther moet leren, is dat ontkomen alleen door omkomen kan, dat de weg naar het leven loopt via de dood.

Esther moet leren om genade te vragen, want op grond van de wet is er geen redding mogelijk, dan is er slechts de dood te verwachten. Om zover te komen gaat een ziel door diepe oefeningen. De wet houdt iemand buiten de tegenwoordigheid van God (Gl 3:11-12). Alleen als er op genade wordt gerekend, kan iemand in de tegenwoordigheid van God komen (Rm 5:1-2; Ef 2:18; Hb 10:19-22).

Hetzelfde zien we in de eindtijd, als het gelovig overblijfsel van Israël door de Geest van Christus tot het beroep op de genade wordt gebracht. Zwijgen brengt geen redding, een openlijk beroep op de genade wel. Als Esther in strijd met het gebod naar Ahasveros gaat, is dat geen aanmatiging, maar de ware werking van de genade.

Die werking zal het gelovig overblijfsel in de eindtijd ondergaan als de benauwdheid hen naar God zal uitdrijven. De wet is niet de oplossing voor hun nood. Ze zullen moeten leren tot God te roepen om genade. Daartoe worden ze door Christus gebracht door de werkzaamheid van Zijn Geest, want Hij zal over hen “de Geest van de genade en van de gebeden uitstorten” (Zc 12:10). De Geest van Christus zal hen onderwijzen en leren dat zij alleen van genade kunnen leven. Dat zien we hier in het beeld, dat Mordechai via Hatach er bij Esther op aandringt om de genade van de koning af te smeken (Es 4:8).

“De woorden van Esther” worden aan Mordechai overgebracht (Es 4:12). Ook hier zien we het gewicht dat de schrijver eraan hecht dat precies wordt overgebracht wat Esther heeft gezegd. Het antwoord van Mordechai bevat een vermaning (Es 4:13-14). In dit antwoord horen we trouwens de enige keer in dit boek Mordechai direct spreken. Hij zegt tegen haar dat ze zich niet moet inbeelden dat zij als enige van alle Joden zal ontkomen omdat ze meent dat haar verblijf in het huis van de koning haar voor een zekere dood zal bewaren (Es 4:13). Mordechai stelt haar de zaak voor zoals hij is.

Tot nu toe heeft haar veiligheid gelegen in het verzwijgen van haar afkomst. Voortgezet zwijgen zal echter leiden tot het bekend worden van haar identiteit en tot verlies van haar leven (Es 4:14). Het is nu de tijd om te spreken en haar afkomst bekend te maken, want daarin ligt de enige kans op behoud voor haar en haar volk. Hoe die bekendmaking moet gebeuren, wordt nog niet vermeld. Mordechai wijst Esther alleen op de gevolgen voor haar als ze blijft zwijgen.

Voor Mordechai zelf hangt niet alles af van het zwijgen of spreken van Esther. Hij is ervan overtuigd dat het niet van haar afhangt, maar van een hogere macht. Hier zien we in bedekte termen het geloof van Mordechai, een geloof dat de wereld overwint (1Jh 5:4b). Hij is zeker van de bewaring van zichzelf en zijn volk.

Hij herinnert Esther aan de verantwoordelijkheid die zij in haar positie heeft om voor haar volk te pleiten. Zij heeft die positie niet voor niets gekregen. Hij veronderstelt zelfs dat zij met het oog op de situatie die nu is ontstaan, deze hoge plaats heeft gekregen. Esther wordt gewezen op haar verantwoordelijkheid, maar ook op het feit dat God niet van haar afhankelijk is.

Ieder van ons moet bedenken en nagaan met welk doel God ons heeft gesteld op de plaats die wij innemen. We moeten ons er vervolgens op toeleggen om aan dat doel te beantwoorden. Als zich een bijzondere gelegenheid aan ons voordoet om God en ons geslacht te dienen, moeten wij ervoor zorgen om die niet te laten voorbijgaan. Die gelegenheid wordt ons namelijk gegeven om te gebruiken tot zegen van Gods volk en tot eer van de Heer.

Copyright information for DutKingComments