Esther 9:14

Aanvullend verzoek van Esther

De koning krijgt bericht van het aantal gedoden in de burcht Susan (Es 9:11). Hij vertelt Esther daarover in het laatste gesprek dat we tussen hen in dit boek horen. Hij zegt erbij dat de tien zonen van Haman hetzelfde lot als hun vader hebben ondergaan. Het is alsof hij haar zekerheid wil geven dat alle gevaar uit die hoek bezworen is. De dood van de zonen van Haman is er een beeld van dat allen die de satan volgen, in zijn lot zullen delen. Zij zullen uit de mond van de Heer Jezus te horen krijgen: “Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwige vuur dat voor de duivel en zijn engelen is bereid” (Mt 25:41).

We kunnen in de zonen van Haman ook een beeld zien van de werken van het vlees. Als het vlees zich in ons wil laten gelden, zullen we ons daarvoor dood moeten houden (Rm 6:11). Dat kan als we de Geest in ons laten werken (Rm 8:13b). Dan zullen we in staat zijn om onze leden die op de aarde zijn, te doden (Ko 3:5).

Na zijn mededeling over de gedoden in de burcht Susan vraagt de koning zich hardop af wat er in de rest van zijn koninkrijk is gebeurd (Es 9:12). Direct daarna stelt hij Esther de vraag die hij haar al enkele keren eerder heeft gesteld (Es 5:3; 6; Es 7:2). De vorige keren is dat gebeurd naar aanleiding van een vraag van Esther zelf, maar nu komt de koning zelf ongevraagd met de vraag: “Wat is nu uw vraag … en wat is uw verzoek nog?” Hij zegt haar toe haar te geven wat ze vraagt en haar verzoek in te willigen. Het is weer de uitnodiging onbeperkt te vragen met de verzekering dat hij zal geven. Het verschil met de vorige keren is dat hij er dit keer niet aan toevoegt dat ze mag vragen tot de helft van zijn koninkrijk.

Er is hier ook geen sprake van de gouden scepter. Het lijkt erop te wijzen dat Esther sinds de vorige keer voortdurend in de gunst van de koning staat en bij hem is. Het antwoord van Esther laat dat ook zien. Met verschuldigd respect – “als het de koning goeddunkt” –, maar toch ook met vrijmoedigheid – ze gaat nu direct op haar doel af –, vraagt ze twee gunsten.

Ze vraagt ten eerste dat de toestemming aan de Joden om hun vijanden uit te roeien ook voor de volgende dag mag blijven gelden. Ze vraagt of de wet die alleen voor dertien Adar geldt, met een dag mag worden verlengd. Ze vraagt dat blijkbaar alleen voor Susan (Es 9:15; 18). Esther wil geen extra dag van slachting, maar een extra dag waarop de Joden zich mogen verdedigen tegen allen die hen aanvallen. Ten tweede wil ze dat de tien zonen van Haman aan de galg worden gehangen.

De koning reageert, zoals hij heeft beloofd, op beide vragen toestemmend (Es 9:14). Hij geeft bevel om beide verzoeken van Esther uit te voeren. Voor het verlengen van de geldigheid van de wet wordt een nieuwe, aanvullende wet uitgevaardigd, en de tien zonen van Haman worden opgehangen.

Anders dan in de gevallen van de wetten van Haman en Mordechai worden de schrijvers niet opgeroepen. Ook worden de woorden van de wet niet precies weergegeven. Het gaat dit keer om de verlenging en niet om de inhoud. Aan de inhoud verandert niets.

Copyright information for DutKingComments