Exodus 1:13-17

De Israëlieten onderdrukt

Voor de koning van Egypte gaat er van dit snelgroeiende volk een dreiging uit. Hij roept zijn volk op om tegen de Israëlieten “verstandig” op te treden. Dit is de verbeelding van de wereld, die meent wijs te zijn in het bepalen van een strategie om dreigend gevaar in de kiem te smoren. De farao denkt dat hij door onderdrukking zijn greep op hen kan behouden. Hij begint met het onderdrukken van de volwassenen en maakt hen tot slaven. Later vergrijpt hij zich aan de kinderen. Egypte begint de “rokende oven” van het visioen van Abraham te worden (Gn 15:12-21; vgl. Dt 4:20). Maar God begint aan het vervullen van Zijn belofte die Hij in hetzelfde visioen van Abraham heeft gedaan.

De mens die in slavernij aan de satan onderworpen is, helpt mee aan het bouwen van het rijk van de satan, of hij zich dat nu bewust is of niet. Hij wordt steeds verder meegesleurd, steeds dieper in zijn rijk. Als iemand aan geld hangt, is elke euro die hij meer te pakken krijgt een extra schakel aan de keten om zijn hals. De liefde tot het geld neemt toe met de toename van het geld.

Iemand die zich aan de zonde wil ontworstelen, komt steeds meer in de greep van de zonde. Dat is de ervaring van de persoon in Romeinen 7, die steeds wanhopiger wordt. Tot hij het uitroept: “Ik ellendig mens” (Rm 7:24). Dan is de redding nabij. In wat Israël in Egypte is overkomen, zien we daarvan een beeld.

Het ‘verstandig’ handelen van de farao heeft niet het door hem gewenste effect. Integendeel, want hoe harder de onderdrukking wordt, hoe meer het volk zich uitbreidt. God werkt aan Zijn plan en bedient Zich daarbij van de kwade opzet van de farao. Niet de farao heeft de macht, maar God. Dat God de macht heeft, is nog niet zichtbaar, want de Egyptenaren maken de Israëlieten “het leven bitter door [hen] zwaar werk [te laten verrichten]”. Maar het geloof ziet daaroverheen naar God en dat Hij uiteindelijk verheerlijkt zal worden.

De vroedvrouwen

*Voetnoot Ex 1:16: ”Stenen [baarstoel]” is letterlijk ‘twee stenen’, zoals de ‘schijf’ van de pottenbakker in Jeremia 18 (Jr 18:3), die uit twee stenen bestaat en waar het woord ‘schijf’ hetzelfde woord is als het woord dat hier vertaald is met ‘twee stenen’. Vermoedelijk wijst het gebruik van de stenen baarstoel op de wijze van bevalling waarbij de vrouw op twee stenen zat. Het kan ook gaan om de gewoonte dat de vrouw bij de bevalling in gehurkte positie op twee stenen steunde. [Einde voetnoot]

Als de farao ziet dat zijn ‘verstandige’ strategie faalt, keert hij zich tegen de pasgeboren jongetjes. Zijn wreedheid en meedogenloosheid worden nu goed zichtbaar. Wat is weerlozer, maar ook aandoenlijker dan een pasgeboren baby? Wie zich daaraan vergrijpt, is harteloos. We zien dit vandaag in het onbeschaamd aborteren van door God gegeven leven.

De farao eist van de vroedvrouwen dat zij de jongetjes vlak na hun geboorte doden. Maar God bedient Zich van deze vrouwen die Hem vrezen: zij laten de jongetjes in leven. De vroedvrouwen omzeilen met list het gebod van de farao. Zij zijn “God meer gehoorzaam dan mensen” (Hd 5:29) en God zegent hun gedrag. Wat zij voor Zijn volk doen, ziet Hij als aan Hem gedaan.

Er is wel over gespeculeerd of de vrouwen wel een ‘noodleugen’ hebben mogen gebruiken. Zo´n speculatie is nergens voor nodig. Er staat duidelijk dat God de vroedvrouwen goed doet. Een dergelijk geval zien we ook bij Rachab die de verspieders verbergt en liegt tegen hen die de verspieders gevangen willen nemen. Maar God beoordeelt het als een daad van geloof: “Door [het] geloof kwam Rachab de hoer niet om met de ongelovigen, daar zij de verspieders met vrede had opgenomen” (Hb 11:31; Jk 2:25). Het is in het algemeen gemakkelijk om te oordelen over bepaalde daden van gelovigen in omstandigheden die wij niet kennen. Daarom moeten we in dat soort situaties voorzichtig zijn met het uitspreken van een veroordeling. Het kan dan zijn dat we ons tegen God keren.

Het bevel van de farao om alle jongetjes om te brengen, doet denken aan de kindermoord in Bethlehem door Herodes (Mt 2:16). In het handelen van Herodes en van de farao zien we het handelen van de satan, de draak: “En de draak stond voor de vrouw die zou baren, om zodra zij haar Kind zou baren, [Het] te verslinden” (Op 12:4b).

Als de farao niet door middel van de vroedvrouwen het door hem gewenste doel bereikt, roept hij zijn hele volk op om te helpen bij het ombrengen van pasgeboren jongetjes. Dat moet gebeuren door hen in de Nijl te werpen. De Nijl symboliseert de natuurlijke, aardse zegeningen. Wat er aan zegen in Egypte is, heeft het aan de Nijl te danken.

Als we dit geestelijk toepassen, zien we hier een ijzersterke truc van de satan om het geestelijk leven van hen die pas tot geloof zijn gekomen en daardoor tot het volk van God, de gemeente, zijn gaan behoren te laten verstikken in de aardse zegeningen.

Copyright information for DutKingComments