Exodus 21:13-14

Voorschriften bij doodslag

In de Ex 21:12-36 worden nadere bepalingen gegeven bij overtreding van een bepaald gebod. We zien hoe God rekening houdt met verschillende omstandigheden. Hij houdt er ook rekening mee of en in hoeverre er opzet in het spel is.

In Mattheüs 5 gaat de Heer Jezus ook in op de overtreding van de geboden (Mt 5:17-48). Daar toont Hij aan dat het niet alleen gaat om de daden, maar vooral om het hart, om de gezindheid die achter de daden en de woorden schuilgaat. Hij heeft ook Zijn eigen hart geopenbaard en laten zien hoezeer dat uitgaat boven wat de wet eist. Hij heeft niet alleen de wet vervuld, maar ook wat daar bovenuit gaat. Nergens vraagt de wet het leven te geven voor de ander. Dat heeft Hij wel gedaan. Daartoe brengt de liefde.

Eerst worden nadere bepalingen gegeven bij overtreding van het zesde gebod (Ex 21:12-14; Ex 20:13). De meest radicale vorm van wetsovertreding tegen de naaste is hem doden, hem het leven benemen. De algemene regel is dat in geval van doodslag gehandeld moet worden naar wat tegen Noach is gezegd (Gn 9:6). Wie een ander doodt, treedt in de rechten van God. Alleen God heeft zeggenschap over leven en dood. Deze zeggenschap heeft God aan de overheid overgedragen (Rm 13:1-7).

Indien iemand een ander per ongeluk doodt, kan hij naar een vrijstad vluchten, waarvoor later regelingen worden getroffen (Nm 35:1-34; Dt 19:1-13; Jz 20:1-9). Ook kan hij tot het altaar zijn toevlucht nemen. God heeft het zijn hand laten overkomen. Dat betekent niet dat God het heeft bewerkt, maar het heeft toegelaten. Dat er niets gebeurt buiten Zijn wil, wil niet zeggen dat Hij ervoor verantwoordelijk is. Hij heeft wel een bedoeling met wat er gebeurt. In dit geval kunnen we het zo zien, dat God deze tragische gebeurtenis wil gebruiken om de doodslager bij Zijn altaar, een beeld van het kruis, te brengen. Wie hierin echter niet oprecht is, zal toch sterven (1Kn 2:29).

Copyright information for DutKingComments