Exodus 23:20-33

Luisteren naar de Engel van de HEERE

Na alle voorschriften die het volk in praktijk moet brengen als het in het beloofde land is aangekomen, geeft God hier een geweldige bemoediging. Hij geeft Zijn Engel om hen te bewaren en te leiden. Ook wijst Hij op het doel, op “de plaats, die Ik gereedgemaakt heb”. Als Hij die plaats gereedmaakt, wat moet dat dan een goede plaats zijn! En als Hij Zijn volk op weg daarheen bewaart en leidt, hoe zeker moet dan de aankomst zijn.

Het volk is wel verantwoordelijk om naar de Engel te luisteren (vgl. Mt 17:5). Alleen als ze naar Hem luisteren, is de zegen gegarandeerd. God zal dan Zelf de bescherming van Zijn volk op Zich nemen en voor hen opkomen als vijanden hen benauwen. Hij zal hun vijanden uitroeien.

Uit de woorden “omdat Mijn Naam in het binnenste van Hem is”, blijkt dat met “Mijn Engel” de Heer Jezus wordt bedoeld. De verschijningsvorm van de Heer Jezus in het Oude Testament, dat wil zeggen voordat Hij Mens wordt, is die van een engel, meestal aangeduid als “Engel van de HEERE”. Dat het om de Heer Jezus gaat, blijkt ook uit de vermelding van “vergeven” (Ex 23:21). Vergeven of niet vergeven is alleen het recht van God, en de Heer Jezus is God (vgl. Mk 2:7-8; 10).

God belooft zegen en hulp

Er is voor gewaarschuwd de naam van andere goden niet te noemen (Ex 23:13). Hier wordt ervoor gewaarschuwd niet te buigen voor de goden van volken die in het beloofde land wonen (Ex 23:24). Ze moeten die goden volkomen vernietigen. Die goden vormen een gevaar voor hun dienst aan de HEERE, hun God. Alleen Hem moeten ze dienen. Hij verdraagt geen andere god naast Zich.

Dienst aan Hem verzekert hun van voedsel, gezondheid, welvaart en veiligheid. Hij zal hun brood en hun water zegenen en ziekte van hen weren; misgeboorte, onvruchtbaarheid of een vroegtijdige dood zullen niet voorkomen. Ze zullen lang leven in het genot van de zegen, zonder angst voor hun vijanden.

Voor ons geldt wat in 1 Thessalonicenzen 1 staat, dat wij ons hebben bekeerd van de afgoden, die hebben vernietigd, “om de levende en waarachtige God te dienen en Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten” (1Th 1:9-10). Het dienen van God is ook onze roeping. We mogen weten dat ons werk voor de Heer niet vergeefs, of zonder gevolg, is (1Ko 15:58).

De HEERE neemt op Zich het land te ontdoen van hun vijanden. Hij doet dat niet in een bliksemactie, maar geleidelijk. Dat is Zijn wijsheid. Als Hij het snel doet, zal het volk het hele gebied nooit in één keer kunnen bewerken. Dan zal het een woestenij worden. Als zij stap voor stap het land in bezit nemen, kunnen ze het rustig bewerken. Hun werk zal dan gelijke tred houden met hun getalsmatige groei. Zo zullen ze het werk aan kunnen.

In geestelijk opzicht is dit ook zo. Het kennis nemen van Gods gedachten gebeurt geleidelijk. God opent niet ineens ons verstand op zo’n manier, dat we de hele waarheid in één keer kennen. Het in bezit nemen van de geestelijke zegeningen is een proces, het houdt gelijke tred met onze geestelijke groei. Als we een stukje van de waarheid hebben leren kennen, moeten we dat eerst in praktijk brengen. Vervolgens geeft de Heer ons een nieuw aspect ervan te zien, dan ontdekken we weer iets in het Woord. Vaak gebeurt dat, nadat we iets uit ons leven hebben verwijderd, een bepaalde zonde of een verkeerde gewoonte, waardoor we in onze groei zijn gehinderd.

Vandaar dat er aan het slot van dit hoofdstuk nog eens op wordt gewezen geen enkele verbinding aan te gaan met de inwoners van het land of hun goden. Ze mogen hen er niet laten wonen, hun geen ruimte geven. Nonchalant met dit gebod omgaan zal hun tot een valstrik worden. Ook wij moeten in ons leven geen ruimte geven aan de wereld en zijn afgoden. Het is in dit verband veelzeggend dat Johannes zijn eerste brief besluit met de oproep: “Kinderen, wacht u voor de afgoden” (1Jh 5:21).

Copyright information for DutKingComments