Exodus 3:4

Inleiding

Mozes wordt door de HEERE geroepen als hij tachtig jaar oud is. Dat is aan het einde van zijn natuurlijke leven. In Psalm 90 zegt hij dat zelf: “De dagen van onze jaren: daarin zijn zeventig jaren, of, als wij zeer sterk zijn, tachtig jaren” (Ps 90:1a; 10). Voordat de Heer iemand kan gebruiken, moet een mens leren afzien van zijn natuurlijke capaciteiten. Dat heeft Mozes geleerd. Het is echter niet voldoende om niet te vertrouwen op eigen bekwaamheden. Nu moet hij leren vertrouwen op Gods kracht.

De HEERE verschijnt aan Mozes

Mozes heeft veertig jaar lang het herdersvak geleerd. Nu is hij met zijn kudde “tot voorbij de woestijn”. Hij heeft als het ware de woestijnervaringen achter zich. Veel Godsmannen zijn herder geweest. De herder geeft het best aan wat naar Gods hart de manier is waarop Hij Zijn volk wil besturen. David is een herder: “Hij verkoos Zijn dienaar David en haalde hem bij de schaapskooien vandaan. Van achter de zogende [schapen] deed Hij hem komen om te weiden Jakob, Zijn volk, en Israël, Zijn eigendom. Hij heeft hen geweid met een oprecht hart en hen geleid met zeer bekwame hand” (Ps 78:70-72). Van de Heer Jezus staat geschreven dat Hij een Leidsman is Die Gods volk zal “hoeden”, dat wil zeggen als een Herder voor hen zal zijn (Mt 2:6).

Terwijl Mozes de schapen hoedt, komt hij bij de berg van God, de Horeb. Horeb is een andere naam voor Sinaï, de berg waar later de wet wordt gegeven (vgl. Ex 19:11; Dt 4:10a). Daarom wordt de berg “de berg van God” genoemd. Daar verschijnt de Engel van de HEERE aan hem. Uit Ex 3:4 blijkt dat de Engel God Zelf is.

De Engel van de HEERE is de verschijningsvorm van de Heer Jezus in het Oude Testament. Overal waar God aan de mens verschijnt, doet Hij dat door de Heer Jezus. Het is voor het eerst na vele jaren dat de HEERE weer aan iemand verschijnt. Verschijningen zijn nooit aan de orde van de dag geweest. God verschijnt alleen bij speciale gelegenheden.

God verschijnt ook op verschillende manieren. Aan Mozes verschijnt Hij in een brandende doornstruik. Aan Hagar is Hij verschenen bij een put (Gn 16:7; 13-14). Bij Jakob heeft Hij een ladder gekozen (Gn 28:12-13).

De HEERE verschijnt aan Mozes en roept hem als hij bezig is met zijn dagelijks werk. Dat zien we bijvoorbeeld ook bij de broers Petrus en Andréas en bij de broers Jakobus en Johannes. Als de Heer Jezus hen roept om Hem te volgen, zijn Petrus en Andréas bezig met het uitwerpen van de netten om vissen te vangen; Jakobus en Johannes zijn bezig met het herstellen van de netten (Mt 4:18-22). Zo werkt de Heer ook nu nog. Hij roept mensen die trouw zijn in hun dagelijks werk.

Het valt Mozes op dat de doornstruik wel brandt, maar niet verteert. De doornstruik stelt de mens van nature voor, de zondige mens. Ook zien we er het hele volk Israël in dat in de vuuroven Egypte is. Tevens zien we dat God in het vuur is. Daarom verteert de doornstruik niet. God gebruikt het vuur van de beproeving om Zijn volk, en ons, te louteren. Wat niet met Hem in overeenstemming is, wordt door het vuur verteerd. Daardoor gaan we steeds meer beantwoorden aan Zijn doel met ons: dat we op de Heer Jezus gaan lijken. Hij is met ons in de beproeving (Js 63:9; Dn 3:25).

De HEERE ziet dat Mozes de doornstruik nadert om het indrukwekkende verschijnsel te bezien. Hij ziet wat onze aandacht heeft. Het verheugt Hem als we belangstelling tonen voor Zijn openbaring. Tegelijk handhaaft Hij Zijn heiligheid. Waar God is, is heiligheid. Mozes moet zijn schoenen uitdoen (vgl. Jz 5:15).

Als Mozes de gepaste eerbied in acht heeft genomen, maakt God Zich bekend als de God van de aartsvaders met wie Hij een verbond heeft gesloten: met Abraham (Gn 15:13-14; 18), met Izak (Gn 26:3) en met Jakob (Gn 46:3-4). Dat is de grond waarop Hij gaat handelen. Hij is en blijft hun God, ook al zijn ze gestorven, want voor Hem blijven zij leven, wat in de opstanding bewezen zal worden: “Dat nu de doden worden opgewekt heeft ook Mozes aangeduid bij de braamstruik, als hij [de] Heer noemt ’de God van Abraham en de God van Izaäk en de God van Jakob’, Hij nu is niet een God van doden maar van levenden; want voor Hem leven zij allen” (Lk 20:37-38).

Copyright information for DutKingComments