Exodus 32:1-6

Het volk vraagt om afgoden

In de vorige hoofdstukken hebben we gezien Wie God is. Hier zien we wie de mens, Zijn volk, is. We leren God daardoor meer bewonderen, want ondanks de zonde van het volk wordt vanaf Exodus 35 de tabernakel gebouwd. God komt wonen bij een volk dat zich zó heeft misdragen.

Het volk wordt ongeduldig. Mozes blijft ook zo lang weg. Dat Mozes ten behoeve van hen op de berg is, beseffen ze niet. Ze spreken over hem als “die Mozes”. Daarin klinkt minachtig door. Er is ook geen enkel vertrouwen meer in hem en in de HEERE, want ze “weten niet wat er met hem gebeurd is”. En dat terwijl ze hem de wolk van Gods tegenwoordigheid hebben zien binnengaan.

Mozes is hier een beeld van de Heer Jezus Die naar de hemel is gegaan. Omdat de Heer Jezus zo lang wegblijft, is de christenheid de gedachte aan Zijn terugkomst kwijtgeraakt. De hoop is verdwenen. Dat Hij in de hemel is om Zich daar voor Zijn volk in te zetten, heeft geen enkele betekenis. Het gevolg is dat christenen elkaar gaan mishandelen en zich met de wereld gaan verbinden, zoals de Heer Jezus dat in een gelijkenis voorstelt (Mt 24:48-49).

Door het voorstel van het volk aan Aäron om goden te maken verwerpt het volk Mozes. Dat komt omdat zij, nu ze Mozes niet meer in hun midden hebben, zich in hun harten weer naar Egypte hebben gekeerd. Ze verstoten Mozes en zijn woorden. Heeft hij hun niet onlangs nog voorgehouden dat zij naast de HEERE geen andere goden zullen maken, noch van zilver noch van goud (Ex 20:23)? Maar ze willen hem niet gehoorzamen.

Zo handelt de christenheid ook ten aanzien van Christus. De stemmen om tastbare dingen in te voeren in het beleven van de godsdienst worden steeds sterker. Het is omdat men niet naar Christus en Zijn Woord wil luisteren. Dan komt men met zulke voorstellen.

Aäron maakt het gouden kalf

Het volk is maar al te bereid spullen te leveren voor het maken van een god die ze kunnen zien. Daarvoor willen ze wel offers brengen, het mag wat kosten (Js 46:6). De gouden oorsieraden worden graag ingeleverd. Het oor wordt ontdaan van wat het siert, en dat is het luisteren naar Gods Woord.

Aäron geeft er de vorm van een kalf aan en geeft aan het kalf de eer die alleen God toekomt. Hij kent het kalf de eer van de verlossing uit Egypte toe. Vergeten zijn al Zijn wonderwerken. De psalmist geeft daarvan in Psalm 106 een indrukwekkend relaas (Ps 106:19-23). Aäron bouwt er ook nog een altaar voor en roept zelfs een feest uit waarbij hij de Naam van de HEERE noemt.

Dit is een van de gebeurtenissen die Paulus aanhaalt uit de geschiedenis van het volk Israël, waarvan hij zegt dat die “gebeurden tot voorbeelden voor ons, opdat wij geen begeerte in [het] kwade zouden hebben, zoals ook zij er begeerte in hadden” (1Ko 10:6). In het volgende vers haalt hij dan deze gebeurtenis met het gouden kalf aan: “Wordt ook geen afgodendienaars zoals sommigen van hen, zoals geschreven staat: ‘Het volk ging zitten om te eten en te drinken, en zij stonden op om te spelen’” (1Ko 10:7).

Paulus doelt op de ‘festiviteiten’ rondom het gouden kalf. De Israëlieten zijn afgodendienaars geworden. Afgoderij wil zeggen: iets anders in de plaats van God en van Christus stellen. Dat kan gemakkelijk gebeuren. Het hoeft daarbij echt niet te gaan om dingen waarvan we weten dat het zondige, verkeerde dingen zijn. We zien dat hier. Waaruit bestaat hun afgoderij? Het staat er direct achter: uit eten en drinken en spelen. Zijn dat verkeerde bezigheden? Op zichzelf genomen niet, maar voor Israël zijn ze wel verkeerd.

Het volk is het contact met Mozes, zijn grote voorman, kwijtgeraakt. Hij is al een hele tijd weg, de mensen zien hem niet meer en horen hem niet meer. Daarom zeggen ze tegen Aäron dat hij maar een god moet maken. Dat doet Aäron en het gouden kalf verrijst op zijn voetstuk. Daarna gaan ze eten, drinken en feestvieren. Wat is dus de oorzaak van dat eten, drinken en spelen? Dat Mozes al zo lang weg is.

Wat is hierin het voorbeeld voor ons? De Heer Jezus is al zo lang weg, het lijkt wel of Hij nooit terugkomt. Dan sluipt de gedachte binnen: ‘Laten we het onszelf in deze wereld maar gemakkelijk maken en het ervan nemen. Wij maken ook een god voor onszelf, één die wij zien zitten, waarmee wij het goed kunnen vinden en het leven wordt één groot feest!’ Het is dan wel een feest zonder de ware God. Dit soort geluiden kunnen we om ons heen waarnemen bij mensen die wel belijden christen te zijn, maar die geen rekening houden met de komst van Christus.

Als de christen niet meer uitziet naar de komst van de Heer Jezus, gaat hij zich richten op de aardse dingen. Andere dingen dan de Heer Jezus nemen zijn tijd en aandacht in beslag. De geestelijke leiders gaan daarin voorop. Zij willen hun positie niet verliezen en geven gehoor aan wat het volk vraagt (2Tm 4:3).

Het feest vormt de vrome saus over het goddeloze gedoe. In vele schakeringen herhaalt deze handelwijze zich in de christenheid. Heidense feestdagen worden met een christelijk sausje overgoten (kerstfeest), goddeloze leefwijzen worden tot uitingen van goddelijke liefde verklaard (inzegening van zogenaamde homohuwelijken).

Copyright information for DutKingComments