Exodus 33:21-22

Een plaats bij de HEERE

Mozes is nog niet klaar met vragen. Hij heeft zich verzekerd van Gods tegenwoordigheid voor de weg die hij moet gaan. Er is rust. Vanuit die rust vraagt hij nu de heerlijkheid van de HEERE te mogen zien. Dit gaat verder dan het vragen naar Zijn weg. Het gaan van de weg van en met God is de weg die zicht geeft op de heerlijkheid van God. Gods heerlijkheid zien is ook meer dan wat hij op de berg Sinaï van God heeft gezien. Daar heeft hij de heiligheid van God gezien.

God zegt hem toe dat hij Zijn heerlijkheid zal zien. Mozes vraagt: "Toon mij toch Uw heerlijkheid!" De HEERE antwoordt dat Hij al Zijn goedheid zal laten zien. Gods goedheid is Zijn heerlijkheid. Hij wil dat wij Hem kennen aan de heerlijkheid van Zijn genade, meer dan aan de heerlijkheid van Zijn majesteit. De profeet Hosea spreekt over een tijd dat de Israëlieten “zich in diep ontzag tot de HEERE en Zijn goedheid wenden” zullen (Hs 3:5).

Het bijzondere van de heerlijkheid van Gods goedheid is de vrijmacht ervan. Die vrijmacht zien we daarin, dat Hij genadig zal zijn voor wie Hij genadig zal zijn. Hij is de soevereine Eigenaar van ieder mens en volstrekt vrij om onderscheid te maken bij het verlenen van Zijn genade. Nergens lezen we dat Hij zegt ‘Ik zal toornig zijn op wie Ik toornig zijn zal’, want Zijn toorn is altijd rechtvaardig en heilig. Nooit bestemt Hij een mens tot het oordeel, want dat doet die mens zelf.

Paulus haalt aan wat God hier van Zichzelf tegen Mozes zegt als antwoord aan hen, die God beschuldigen van onrechtvaardigheid. Zij vinden het onrechtvaardig dat Hij aan sommigen Zijn genade geeft, terwijl Hij die genade aan anderen rechtvaardig onthoudt (Rm 9:15; 18).

Toch krijgt Mozes de heerlijkheid van de HEERE niet ten volle te zien, maar slechts een deel ervan, en staande op de rots in een kloof, een rotsholte. In het Oude Testament is Gods heerlijkheid slechts beperkt te zien. God kan in die tijd nog niet laten zien wat Hij later wel in Christus heeft getoond. In Hem zijn Gods gerechtigheid en Gods liefde volmaakt zichtbaar geworden. Christus kan zeggen: “Wie Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien” (Jh 14:9).

De rots is een beeld van Christus (1Ko 10:4). Op die grondslag moet Mozes gaan staan om Gods heerlijkheid te zien. Hij moet er helemaal in verdwijnen. Christus is “[het] Beeld van de onzichtbare God” (Ko 1:15).

Mozes kan de heerlijkheid van God alleen zien als Hij aan hem voorbij is gegaan. Wij kunnen de heerlijkheid van God pas zien als Hij Zijn weg is gegaan. Ook dat zien we in Christus. Wij kijken terug naar een volbracht werk op het kruis waar de volmaakte openbaring van God als licht en liefde zichtbaar is geworden.

Copyright information for DutKingComments