Exodus 7:14

Aankondiging van de eerste plaag

Voordat we naar de afzonderlijke plagen gaan kijken, eerst een algemene inleiding op de plagen. De eerste negen plagen zijn te verdelen in drie groepen van drie plagen. De tiende plaag staat op zichzelf. Bij de eerste, vierde en zevende plaag moet Mozes vroeg in de morgen naar de farao gaan (Ex 7:15; Ex 8:20; Ex 9:13). Dat ziet iedere keer op een nieuw begin. De derde, zesde en negende plaag komen elk zonder voorafgaande waarschuwing.

De plagen 1-3 komen alle drie vanaf de aarde en gebeuren door de staf van Aäron. Het volk Israël wordt samen met de Egyptenaren door deze plagen getroffen. In deze eerste drie plagen spelen de Egyptische tovenaars of magiërs een rol. Zij proberen de plagen van God te imiteren. Zoals gezegd, hebben vooral deze plagen vanwege het noemen van deze tovenaars in 2 Timotheüs 3 een speciale boodschap voor ons, die leven in de laatste dagen van de christenheid.

De plagen 4-6 gebeuren zonder melding te maken van de staf van Mozes of de staf van Aäron. Ook wordt hun oorsprong – vanuit de hemel of vanaf de aarde –niet vermeld. Er staat eenvoudig dat de HEERE het doet (Ex 8:24; Ex 9:6). Bij de zesde plaag is wel Mozes de uitvoerder. Hij strooit as uit de oven in de lucht. Israël blijft van deze plagen verschoond (Ex 8:22). De Egyptische tovenaars of magiërs kunnen deze plagen niet imiteren.

De plagen 7-9 treffen Israël ook niet. Ze komen direct uit de hemel over Egypte en worden door de staf van Mozes tot uitvoering gebracht.

De plagen die we hier vinden, vinden we bijna allemaal terug in Openbaring. We vinden daarin “het uur van de verzoeking, dat over het hele aardrijk zal komen” (Op 3:10), niet alleen over Israël (Jr 30:7). In Openbaring 16 staat dat het de plagen van God zijn en wel speciaal ook over de christenheid (Op 16:9). In de zeven schalen in Openbaring 16 komen veel van de plagen voor die over Egypte zijn gekomen.

We volgen nu de verslagen van de plagen. Mozes krijgt de opdracht om in de morgen naar de farao te gaan met de boodschap Gods volk te laten gaan om Hem te dienen in de woestijn (Ex 7:15-16). God eist het recht op Zijn volk nu op. Hij wil dat het Hem dient en niet de farao. De farao wil het andersom: hij wil dat het volk hem dient en niet God.

De HEERE laat Mozes de eerste plaag aankondigen vanwege het onvermurwbare hart van de farao. Daarom moet Mozes de staf van Aäron nemen, de staf die in een slang veranderd is geweest, en daarmee op het water van de Nijl slaan. Het water van de Nijl zal dan in bloed veranderen en ondrinkbaar worden (vgl. Op 16:3-4).

De Nijl is de afgod van de Egyptenaren. Zij ontlenen er al hun welvaart aan. De vis van de Nijl dient tot voedsel (Nm 11:5a). Door de plaag zal de vis sterven waardoor hun bron van welvaart zal veranderen in een stinkende rivier. Als God buiten de zegen wordt gehouden die we genieten, kan het zomaar gebeuren dat de zegen verandert in een vloek en dat het leven (water) verandert in de dood (bloed). Het is Gods bedoeling dat de mens hierdoor erkent dat Hij spreekt, evenals de farao door dit oordeel van de HEERE zal weten dat Hij de HEERE is.

Copyright information for DutKingComments