Ezekiel 1:20

De wielen en hun beweging

Na de vleugels worden nu de wielen van de levende wezens beschreven. De vleugels zijn voor de hemel, de wielen voor de aarde. Ieder levend wezen heeft “een wiel op de grond naast” zich en tegelijk ook “aan de voorkant ervan” (Ez 1:15). De wielen verbinden de troonwagen met de aarde. Een wiel wijst erop dat de troon van God niet statisch, maar dynamisch is. Er is geen stilstand. Alles is in beweging en voortgang, op weg naar Gods doel.

De wielen staan ‘op de grond’. Dat betekent dat God Zijn weg op aarde gaat. Hij bepaalt de loop van de geschiedenis en de gebeurtenissen. Hij is Degene Die was en is, en ook Degene Die komt, waarin we Zijn handelend optreden zien (Op 1:8).

De wielen wijzen op de omwenteling van de tijd, waarbij de omwenteling door God gebeurt. God is de handelende God. Hij heeft hemel en aarde geschapen, maar die vervolgens niet aan zichzelf overgelaten. Hij draagt de schepping sinds haar ontstaan voortdurend “door het woord van Zijn kracht” (Hb 1:3). In het woord ‘dragen’ zit beweging. Hij draagt of brengt de schepping naar Zijn doel.

De wielen stralen “als de schittering van een turkoois” (Ez 1:16). Een turkoois is een edelsteen. Het is de eerste steen van de vierde rij van edelstenen op het borstschild van de hogepriester (Ex 28:20; Ex 39:13). Dat doet denken aan het evangelie van Johannes, het vierde evangelie. Daarin zien we de hemelse Mens, God de Zoon, op aarde. De kleur van de turkoois is blauwgroen.

Ezechiël ziet “het uiterlijk van de wielen”, een aanzicht, maar ook “hoe zij gemaakt waren”, de bouw, de samenstelling. Het is “alsof er een wiel midden in een ander wiel” zit. Daardoor lijkt het er soms op dat de wielen tegen elkaar in lopen. Zo kan het ook in ons leven wel eens lijken. Maar de wielen grijpen in elkaar als de raderen van een uurwerk, waarin ook radertjes zijn die tegengesteld draaien, terwijl zij toch meewerken om de wijzers vooruit te laten gaan. Zo is het met de wegen van God. Ze grijpen altijd in elkaar en zitten elkaar nooit dwars, maar werken steeds samen om Gods doel in de geschiedenis en ook in ons leven te bereiken.

De wielen van Gods troon kunnen alle kanten op, maar ze draaien zich niet om (Ez 1:17). Dat ze alle kanten op kunnen, wil niet zeggen dat er willekeur is of, zoals wij zeggen, dat iets nog alle kanten op kan, waarmee wij de onzekerheid over het verloop aangeven. Bij God is dat niet zo. Hij bepaalt de weg en kent geen beperkingen in Zijn handelen. Hij weet voor alles en iedereen de beste weg en dat door de tijd heen. De tijd is ook in Zijn handen. We zien een indrukwekkend voorbeeld van Gods regering in de hele geschiedenis van Jozef (Genesis 37-50). Alles wat Jozef is overkomen, is door God zo bestuurd om met hem tot Zijn doel te komen. Zo gaat het ook in ons leven.

Als God handelt, hoeft Hij daar nooit op terug te komen (Nm 23:19a). Zijn werk is altijd volmaakt, “want al Zijn wegen zijn [een en al] recht (Dt 32:4a). Een illustratie daarvan zien we in de wagens van de volken die niet kunnen gaan waarheen ze willen omdat ze “tussen twee bergen … van koper” rijden (Zc 6:1). Dit betekent dat God de loop van die wagens bepaalt.

Wij kunnen God daarin niet narekenen. Zijn wegen zijn “hoog” (Ez 1:18), hemelhoog. Zijn weg is in het heiligdom in de hemel en daarom hoger dan onze wegen (vgl. Js 55:9). Als we dat zien, zijn Gods wegen voor ons “vreeswekkend”, dat wil zeggen dat ze ons vrees of ontzag voor Hem inboezemen. Dat is ook terecht en gepast. We voelen onze nietigheid in het licht van Zijn soevereiniteit en heerlijkheid.

Verder zien we dat “bij alle vier” wielen “hun velgen rondom vol ogen” zitten. Dat wijst erop dat Gods regering niet blindelings uitgevoerd wordt of van toevalligheden aan elkaar hangt, maar dat God al Zijn regeringshandelingen met inzicht verricht. Hij weet op volmaakte wijze al Zijn handelingen met elkaar te verbinden, zodat Hij daar komt waar Hij heen wil. Dat geldt ook voor alle handelingen van alle mensen en alle volken. Hij is Alwetend en Zijn ogen doorlopen de hele aarde om naar Zijn wijsheid ten gunste van de Zijnen te handelen (2Kr 16:9a; Sp 15:3).

De wielen zijn onlosmakelijk aan de levende wezens verbonden (Ez 1:19). Niet de wielen bepalen de weg, maar de levende wezens. De wielen zijn de middelen waarmee de levende wezens zich verplaatsen. De levende wezens die Gods troon dragen, bepalen de weg. De wielen wijzen op de weg die Gods regering gaat. Soms wordt de wagen van Gods regering van de aarde opgeheven. Dat wijst erop dat er tijden zijn dat God Zich terugtrekt en de mens aan zichzelf overlaat (Js 18:4; Hs 5:15), zonder echter in de geringste mate de controle over de aarde te verliezen. Hij blijft er als het ware boven hangen.

De wezens worden bestuurd door de Geest van God (Ez 1:20). De Geest is de werkzame Persoon. Door Hem doen God en Christus alles. We zien dat al in het begin van de Bijbel (Gn 1:2). De Geest werkt in de wezens, die gaan waarheen de Geest wil dat ze gaan. Er is geen enkele weerspannigheid of aarzeling. Alles is zeker.

Nog eens wordt de eenheid van de wezens en de wielen benadrukt (Ez 1:21). Beide gaan of staan stil. Deze volkomen eenheid tussen de wezens en de wielen zien we ook als de wezens van de aarde worden opgeheven, want dan worden “de wielen tegelijk met hen opgeheven”. Dat komt omdat de Geest niet alleen de levende wezens bestuurt, maar ook de wielen. Alles in de regering van God, alles wat de troon van God betreft, is volmaakt harmonieus omdat de Geest van God alles leidt. Alle middelen staan Hem ten dienste en Hij bepaalt welke Hij gebruikt en wanneer.

Copyright information for DutKingComments