Ezekiel 1:24

Onder het gewelf

Dan ziet Ezechiël boven de hoofden van de levende wezens een soort gewelf (Ez 1:22). Dat gewelf herinnert aan de tweede scheppingsdag, toen God het gewelf maakte (Gn 1:6-8). We kunnen bij dit gewelf denken aan het voor ons zichtbare hemelgewelf. De schittering ervan doet Ezechiël denken aan “ontzagwekkend ijs[kristal]” (vgl. Op 4:6a; Op 22:1). Het fonkelt en schittert en is doorzichtig en vast. Het is een overweldigende aanblik van Gods vaste regering over de hele aarde, waarin niets aanwezig is wat verontreinigt. Water kan verontreinigd worden, maar niets kan de reinheid en glans van kristal aantasten.

Weer beschrijft Ezechiël de vleugels van de wezens (Ez 1:23), die hier in directe verbinding met dit gewelf worden gebracht. De wielen worden niet genoemd, want we bevinden ons bij de hemel, waar de regering haar oorsprong heeft. De vleugels staan “recht naar elkaar toe” gericht, ze zijn recht, evenals de voeten (Ez 1:7; 12). Dat toont aan dat al Gods wegen in de hemel en Zijn wegen op aarde recht zijn. Gods regering over de engelen in de hemel is net zo recht als Zijn regering over de mensen op aarde.

Behalve dat hun vleugels recht naar elkaar toe staan, bedekken ze er ook hun lichamen mee. Ze werken harmonieus samen aan de handhaving van Gods recht. In het bedekken van zichzelf vanvoren en vanachteren zien we dat ze zichzelf wegcijferen zowel wat hun toekomst (“vanvoren”) als wat hun verleden (“vanachteren”) betreft (vgl. Js 6:2).

In de vorige verzen heeft Ezechiël bepaalde dingen gezien, maar nu hoort hij ook iets (Ez 1:24). Als de wezens hun vleugels gebruiken om te gaan, klinkt dat “als het bruisen van machtige wateren” (vgl. Ez 43:2), waarin “de stem van de Almachtige” doorklinkt (vgl. Op 1:15b). Zijn stem klinkt als de donder (Jb 37:4; Ps 29:3-4). Het geluid doet denken aan “gedruis”, rumoer en tumult, en aan “het geluid van een leger”. Al deze vergelijkingen die Ezechiël gebruikt om te beschrijven wat hij hoort, passen bij de hele beschrijving van Gods regering.

Ezechiël hoort het geluid zolang de wezens gaan en dus hun vleugels gebruiken. Als ze stilstaan, gebruiken ze hun vleugels niet en laten die hangen. Dan wordt het stil. De wezens staan in rust, klaar om een volgend bevel te krijgen en uit te voeren.

In de stilte klinkt er een stem van boven het gewelf (Ez 1:25). Nog eens wordt er gewezen op de houding van rust van de wezens, waardoor de stilte is ontstaan. Het is alsof tot hen het bekende militaire bevel heeft geklonken: ‘Op de plaats: rust!’ Die houding van rust en stilte en tevens eerbied is belangrijk om te kunnen luisteren naar de stem die nu gaat spreken.

Copyright information for DutKingComments