Ezekiel 1:4

De levende wezens

De visioenen beschrijven de heerlijkheid van de HEERE op Zijn troon. Een troon is het centrum van regering, wat betekent dat Ezechiël de HEERE in Zijn regering ziet. De troon heeft de vorm van een wagen, waardoor we kunnen spreken van de troonwagen van God. Menselijke woorden schieten tekort om God en Zijn regering te kunnen beschrijven. Vandaar dat Ezechiël steeds vergelijkingen maakt die hij laat voorafgaan door uitdrukkingen als “iets als” of “de gedaante van” of “leek op”. Zelfs de vergelijking blijft vaag. Hoe zouden mensen ook de heerlijkheid van de eeuwige, oneindige God ten volle kunnen omschrijven?

God rijdt op Zijn troonwagen door de geschiedenis. Hij houdt de geschiedenis in Zijn hand, zowel die van Zijn volk als die van Babel en elk ander volk. Als de troonwagen al zo heerlijk is, hoe groot is dan de heerlijkheid van Hem Die daarop troont. Geen macht kan die wagen tegenhouden. Gods Geest bepaalt de weg.

De beschrijving begint met de regering van God om aan Ezechiël en ons te laten zien dat God boven alles staat en dat Hij nooit de controle over de gebeurtenissen verliest. Alles ligt vast in Zijn handen, ook al worden wij, die vaak alleen “onder de zon” (Pr 1:9) kijken, wel eens door twijfel en vrees overvallen. Dit besef kan iedereen troosten die in moeilijke omstandigheden is.

Het eerste wat Ezechiël ziet als de hemel is opengegaan, is een stormwind uit het noorden (Ez 1:4). De stormwind uit het noorden is het symbool voor het leed dat vijanden uit het noorden over Israël brengen (vgl. Jr 1:14), maar dat doen als een oordeel dat van God komt (Ez 13:11-13). Door de storm spreekt Hij tot Zijn volk (Ps 50:3).

Omdat de storm van God komt, is het niet alleen een oordelende stormwind. Er is ook “een grote wolk”, wat wijst op de heerlijkheid van de HEERE. Hij is in het oordeel aanwezig. Hoewel er flitsend vuur van oordeel uit komt, is er een “lichtglans” omheen. Die lichtglans wordt veroorzaakt door iets wat doet denken aan “de schittering van edelmetaal” die “uit het midden van het vuur” komt (vgl. Ez 1:27; Ez 8:2).

Het tafereel laat zien dat het oordeel uit het noorden van God komt, dat het van Hem uitgaat. De vijand dient het plan van God en kan niets doen dan alleen wat God wil. De “lichtglans eromheen” laat zien dat God de grens van het oordeel bepaalt. Hij verzoekt niet boven vermogen (1Ko 10:13).

De uitdrukking “schittering van edelmetaal” komt nog twee keer voor in het Oude Testament, beide keren in dit boek (Ez 1:27; Ez 8:2). Het is de beschrijving van een kenmerk van Hem Die op de troon zit en regeert en daarbij een volkomen zuiver, onbuigzaam oordeel uitvoert. Vuur is een beeld van Gods oordeel. Het vuur verteert alles wat niet in overeenstemming is met Gods gerechtigheid. In het oordeel schittert Zijn gerechtigheid.

We zien in de beschrijving behalve diverse kenmerken of eigenschappen van God ook dat het een uit het ander voortkomt. Dat de schittering van edelmetaal uit het midden van het vuur komt, kan ook op de gelovige worden toegepast. God wil in het leven van de Zijnen bewerken dat Zijn eigenschappen in hen zichtbaar worden. In dit verband kunnen we zeggen dat Hij erop uit is de Zijnen als edelmetaal te maken, als mensen die Zijn beeld weerspiegelen. Daartoe bestuurt Hij alles. Hij werkt eraan dat alles uit ons leven verdwijnt wat die schittering bedekt (Hb 12:10; 1Pt 1:6-7).

Dan verschijnt er uit het midden van het vuur “een gedaante van vier levende wezens” (Ez 1:5; vgl. Op 4:6-9; Op 5:6-11; 14; Op 6:1-7; Op 7:11; Op 14:3; Op 15:7; Op 19:4). Het betreft hier cherubs (Ez 10:15; 19), dat zijn machtige wezens die als opdracht hebben te waken over de heiligheid, majesteit en heerschappij van God (vgl. Gn 3:24; Ps 99:1; Hb 9:5).

De algemene aanblik van de wezens is dat ze “de gedaante van een mens” hebben. Dat laat enerzijds zien dat Gods regering door een Mens, de Zoon des mensen, wordt uitgevoerd (Jh 5:27). Anderzijds is Gods regering gericht op de mens en doet Hij wat past bij de mens, opdat deze zal beantwoorden aan Zijn doel. De Zoon, Die Mens is geworden, heeft op volmaakte wijze beantwoord aan wat God van de mens vraagt. Voor ons, mensen, is dat een grote genade. We mogen weten dat we worden geregeerd door de levende God Die als Mens niet dichter bij ons kan komen.

In onze tijd zijn twee ontwikkelingen te zien die de mens zijn menselijkheid ontnemen. De eerste ontwikkeling is de ‘ontmenselijking’ van de mens, dat wil zeggen dat de mens zich steeds beestachtiger en steeds meer mechanisch gaat gedragen. De tweede ontwikkeling is dat de computer steeds ‘menselijker’ wordt gemaakt. God heeft ons laten zien welke waarde de mens voor Hem heeft door in Christus Mens te worden. Hij laat de waarde van de mens ook in het oordeel zien dat Hij over hem voltrekt.

Ieder van de wezens heeft “vier gezichten” (Ez 1:6). Bij de mens is het ‘gezicht’ het voornaamste onderdeel van het lichaam, want daaraan kan men elkaar als individu herkennen. Daarnaast kan men aan bepaalde gezichtsuitdrukkingen vaak gevoelens aflezen (Gn 31:2). We kennen het gezegde: Zijn gezicht spreekt boekdelen. In de “vier gezichten” die ieder van de vier wezens heeft, laat God zien op welke wijze Hij regeert en wat Zijn bedoelingen daarmee zijn.

Ieder van hen heeft ook “vier vleugels”. Bij ‘vleugels’ kunnen we denken aan bewegingsvrijheid. Vogels gebruiken hun vleugels om zich los van en boven de aarde te verplaatsen. Vleugels spreken ervan dat Gods handelen verheven is en door niets op aarde kan worden tegengehouden. De vleugels laten zien dat de levende wezens in Gods nabijheid kunnen komen (vgl. Ex 19:4). Ze spreken ook van bescherming, veiligheid, geborgenheid (Ps 91:4; Op 12:14; Ru 2:12).

“Hun voeten waren rechte voeten”, wat wil zeggen dat hun wandel of de weg die zij gaan om Gods recht te handhaven, nooit kronkelend, maar – in tegenstelling tot de wandel van de mens – altijd kaarsrecht is (Ez 1:7). Niemand kan Hem van Zijn doel doen afwijken. De “voetzolen als de voetzolen van een kalf” zien op de volharding – waarvan het kalf een symbool is – waarmee God Zijn weg gaat.

Het “gepolijst koper” spreekt van Gods gerechtigheid. Dat is af te leiden uit de geschiedenis van het oordeel over Korach, Dathan en Abiram in Numeri 16. De opstandelingen komen om door het vuur van Gods oordeel, maar de koperen vuurschalen worden er niet door verteerd (Nm 16:36-39). Zo is Gods gerechtigheid bestand tegen Zijn oordelen. Zijn oordelen zijn altijd rechtvaardig, en als Hij oordeelt, glinstert en schittert Zijn heerlijkheid.

“Onder hun vleugels”, die zij “aan hun vier zijden” hebben, dat wil zeggen naar alle windrichtingen, bevinden zich “mensenhanden” (Ez 1:8). Handen zien op werken, iets doen. Het zijn hier ‘mensenhanden’, waaraan we zien dat hun snelle handelingen plaatsvinden op een voor mensen gebruikelijke wijze. Het kan ook zijn dat dit betekent dat zij mensen gebruiken voor het uitvoeren van hun dienst.

Dan worden “hun gezichten en hun vleugels” nader beschreven. De beschrijving geldt “van alle vier”. Dat wordt gezegd “hun vleugels raakten elkaar” (Ez 1:9), lijkt erop te wijzen dat zij een kring vormen, zoals wij doen als we met vier mensen hand in hand staan en zo een kring vormen. Het toont aan dat ze een eenheid vormen. Die eenheid tonen ze ook in de weg die ze gaan. Zonder zich om te draaien gaan zij “ieder recht voor zich uit”. Dat laat zien dat Gods regering doorgaat en dat Hij niet op zaken terugkomt als ze eenmaal uitgevoerd zijn. Hij hoeft ook nooit op iets terug te komen of iets terug te nemen, want Zijn regering is altijd volmaakt. Tot die erkenning zullen wij altijd komen (vgl. Ez 14:22-23).

Het gezicht van de levende wezens heeft vier kenmerken (Ez 1:10; vgl. Op 4:7). Deze vier kenmerken komen overeen met de vier groepen levende wezens die God in Genesis 1 schept: de mens, de wilde dieren, het vee en de gevleugelde vogels.

1. Het eerste kenmerk van het gezicht is dat het lijkt “op het gezicht van een mens”. De mens is geschapen naar het beeld en de gelijkenis van God (Ps 8:6-9). De wezens hebben de gedaante van een mens (Ez 1:5), handen van een mens (Ez 1:6) en hier lezen we dat hun gezicht lijkt op het gezicht van een mens.

2. Een volgend kenmerk is dat de gezichten van de wezens als we die “van rechts” bezien, lijken “op de kop van een leeuw”. Het Oude Testament tekent de leeuw als een dier vol kracht (2Sm 1:23) en met een dapper hart (2Sm 17:10). Hij jaagt met zijn gebrul angst aan en hij verscheurt zijn tegenstanders (Ps 22:14).

3. Het derde kenmerk is dat hun gezicht “van links” bezien “op de kop van een rund” lijkt. Het rund wordt gekenmerkt door horens en gespleten hoeven (vgl. Ez 1:7). De mensen gebruiken het rund om lasten te dragen en bij het ploegen. Het rund kent zijn eigenaar (Js 1:3). Bij de opsomming van het vee wordt het rund meestal als eerste genoemd (Dt 22:10; Ri 6:4; 1Sm 12:3; Js 32:20) als het meest waardevolle dier op de boerderij.

4. Ten slotte hebben ze “alle vier … de kop van een arend”. De arend spreekt van snelheid (2Sm 1:23; Jb 9:26; Jr 4:13; Kl 4:19) en het vermogen om op te stijgen naar de hemel (Jb 39:30; Js 40:31). De arend heeft een scherp zicht (Jb 39:32).

Vermeldenswaard is nog wat over de vier levende wezens in een oud rabbijns commentaar, de zogeheten Midrasj, wordt opgemerkt (in diverse commentaren wordt deze opmerking aangehaald):

1. De mens is verheven boven alle schepselen.

2. De leeuw is verheven boven alle wilde dieren.

3. Het rund is verheven boven alle vee.

4. De arend is verheven boven alle vogels.

Het onderstreept dat al het geschapene, hoe verheven ook onder hun gelijke, aan God onderworpen is.

Deze vier kenmerken zien we ook terug in de vier beschrijvingen die we van de Heer Jezus in de evangeliën hebben:

1. De leeuw wijst op de Koning, over Wie Mattheüs schrijft.

2. Het rund doet denken aan de volhardende dienst, die we in de Heer Jezus als de ware Dienaar zien en over Wie Markus schrijft.

3. Het gezicht van een mens komt overeen met de volkomen Mens Die ons door Lukas wordt voorgesteld.

4. De arend ten slotte is het symbool voor de Zoon van God Die van de hemel kwam om ons de Vader te verklaren en Die zal komen om te oordelen. De evangelist Johannes stelt Hem zo aan ons voor in zijn evangelie.

“Hun gezichten en hun vleugels waren naar boven uitgestrekt” (Ez 1:11), wat wil zeggen dat ze alleen oog hebben voor de hemel. Daarvandaan ontvangen ze hun opdrachten. Die opdrachten voeren ze in eenheid uit, wat wordt voorgesteld in de “twee vleugels die elkaar raakten”. Er is een ongestoorde samenwerking. Bij de uitvoering van hun werk bedekken ze met twee vleugels hun lichaam, want het gaat niet om hen, maar om hun werk.

Als ze gaan, gaat “ieder recht voor zich uit” (Ez 1:12). Ze gaan een rechte weg, recht op het gestelde doel af. In hun gaan worden ze geleid door “de Geest”. Waarheen Hij wil gaan, daarheen gaan zij. Elk eigenmachtig optreden is hun vreemd. Daarom hoeven ze zich ook niet om te draaien als ze gaan. Ze gaan de goede weg en doen de juiste dingen. Ze moeten op geen enkel punt hun route ‘herberekenen’. Er is ook niets wat ze moeten herzien omdat ze het verkeerd zouden hebben gedaan.

In de voorgaande Ez 1:4-12 zijn de dragers van de troon, de cherubs, beschreven. In de Ez 1:13-14 volgt een beschrijving van wat hen kenmerkt. Die kenmerken maken duidelijk dat de troon een troon van oordeel is (vgl. Dn 7:9-10). Hun gedaante is niet die van lieflijke engeltjes, maar is “als brandende kolen in het vuur, als het uiterlijk van fakkels” (Ez 1:13). Dit vuur gaat tussen hen “heen en weer”, wat op de beweeglijkheid van het oordeel ziet waardoor de dreiging die van hen uitgaat, wordt vergroot.

Het vuur heeft twee kenmerken. Het heeft een “lichtglans” en er schiet “een bliksem” uit. De lichtglans maakt alles openbaar, niets kan verborgen blijven. De bliksem oordeelt alles wat openbaar is gemaakt door de lichtglans. Het oordeel vindt plaats in het volle licht en met de onnavolgbare snelheid en onvoorspelbaarheid van de bliksem.

Ook de wezens zelf schieten “heen en weer als een bliksemschicht” (Ez 1:14). Behalve dat de levende wezens recht voor zich uit gaan, bewegen zij zich ook met de snelheid en grilligheid van de bliksem. Mensen hebben daar geen grip op, maar worden erdoor verteerd als zij zich niet buigen voor Gods regering.

Copyright information for DutKingComments