Ezekiel 10:19

De heerlijkheid van de HEERE vertrekt

In Ezechiël 1 heeft Ezechiël de troonwagen in Babel gezien. Hier ziet hij de troonwagen in Jeruzalem. Het is alsof de troonwagen komt voorrijden om de heerlijkheid van de HEERE op te halen, zodat Hij daarop plaats kan nemen en kan vertrekken.

Dan gaat de heerlijkheid van de HEERE weg van boven de drempel van het huis en neemt plaats boven de cherubs (Ez 10:18). Hij neemt Zijn plaats op Zijn troonzetel weer in om door de cherubs naar een volgende halte begeleid te worden (Ez 10:19). Ezechiël ziet hoe de cherubs hun vleugels opheffen om van de aarde te vertrekken. Hij ziet ook hoe de wielen hetzelfde doen.

Ze vertrekken niet direct naar de hemel. Ze houden eerst halt bij de ingang van de Oostpoort van het huis van de HEERE. Daar blijft “de heerlijkheid van de God van Israël”, die zich boven hen bevindt, staan. Het is alsof er terughoudendheid bij God is om Zijn huis te verlaten.

Wat we tot nu toe hebben gezien van het vertrek van de HEERE en nog zullen zien, toont aan dat dit vertrek in etappen gebeurt.

1. Ezechiël ziet de heerlijkheid van de HEERE eerst in de binnenste voorhof (Ez 8:3-4). De HEERE heeft dan het allerheiligste verlaten.

2. Vervolgens gaat de HEERE naar de drempel van het huis (Ez 9:3), waar Hij met Zijn heerlijkheid de hele voorhof vervult (Ez 10:3-4).

3. Van de drempel verplaatst Hij Zich naar boven de cherubs (Ez 10:18), om met hen in de richting van de Oostpoort te gaan (Ez 10:19).

4. Vandaar vertrekt de heerlijkheid van de HEERE via het Kidrondal naar de Olijfberg om daarna volledig te verdwijnen (Ez 11:22-23).

Wanneer de heerlijkheid van de God van Israël is vertrokken, is het volk niet meer Gods volk, maar “Lo-Ammi”, dat is ‘niet Mijn volk’ (Hs 1:9). Als de Joden na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap de tempel weer opbouwen, keert Gods heerlijkheid er niet in terug. In de Heer Jezus komt Zijn heerlijkheid voor korte tijd terug naar Zijn tempel (Ml 3:1; Lk 2:22), maar Hij wordt verworpen en gaat vanaf dezelfde Olijfberg naar de hemel (Hd 1:9-12) als vanwaar de heerlijkheid van de HEERE nu voor de ogen van Ezechiël vertrekt, zeshonderd jaar eerder. In het begin van het vrederijk zal Gods heerlijkheid weer naar Zijn tempel terugkeren (Ez 43:1-6).

Nadat Ezechiël alles heeft gezien, weet hij dat de levende wezens die hij heeft gezien, cherubs zijn (Ez 10:20). Hij is een goede waarnemer met verlangen om te begrijpen wat de HEERE hem laat zien. Zo’n verlangen beloont Hij met inzicht in Zijn Woord en Zijn wegen. Ezechiël bevestigt hoe iedere cherub er afzonderlijk uitziet (Ez 10:21). Het zijn dezelfde gezichten die hij bij de rivier de Kebar heeft gezien. Dit betreft zowel hun uiterlijk als hun wezen en de rechte weg die zij gaan (Ez 10:22).

Copyright information for DutKingComments