Ezekiel 11:15

De broeders van de profeet

De HEERE antwoordt op de klacht van Ezechiël (Ez 11:14). De profeet heeft voorbede gedaan, eerst voor de inwoners van Jeruzalem (Ez 9:8b) en daarna voor de leiders (Ez 11:13b). Hij heeft God gevraagd of Hij heel het overblijfsel van Israël zou vernietigen. God antwoordt nu (Ez 11:15) dat zijn broeders, in wie hij zoveel belangstelt, niet deze inwoners van Jeruzalem en deze leiders zijn, maar de Israëlieten die in ballingschap zijn gevoerd.

De ballingen worden door deze inwoners van Jeruzalem beschouwd als afgesneden van het volk van God. De herhaling van “uw broeders” dient om Ezechiël ervan te verzekeren dat zij zijn echte, ware broeders zijn, in tegenstelling tot de Israëlieten, die alleen de naam van Israël hebben en zich daar ook op beroemen, maar er niet naar leven. Zijn broeders hebben het recht van lossing (Lv 25:25; Ru 2:20b).

De HEERE verwijst met het vermelden van “het recht van lossing” op het onvervreemdbare recht op het land waaruit ze zijn weggevoerd. Daarin ligt al een belofte van herstel opgesloten. De kern van het volk zijn de ballingen, bij wie zich spoedig nieuwe ballingen zullen voegen. God erkent hen als Zijn volk. Uit hen zal Hij Zich een overblijfsel vormen dat het land weer naar recht zal bezitten. Ze zijn het niet voorgoed kwijt, wat de inwoners van Jeruzalem in hoogmoed wel van hen menen.

Ook door de woorden ‘heel’ en ‘geheel’ in het zinsdeel “heel het huis van Israël in zijn geheel” wordt de nadruk gelegd op het totaal van wat God als Zijn volk ziet. Met dit geheel vormen “de inwoners van Jeruzalem” een contrast. Voor de inwoners van Jeruzalem, die zich het recht op het land aanmatigen, is het omgekeerde het geval. Hen ziet God niet meer als Zijn volk. Zij kijken met minachting naar de weggevoerde ballingen van wie zij vinden dat die ver van God zijn. De verdrijving uit het land betekent voor deze mensen in Jeruzalem de verwijdering uit Gods tegenwoordigheid.

In hun ongelovige aanmatiging menen zij dat de weggevoerden weg zijn bij de God van Israël, Die immers in Jeruzalem woont. Zo maken zij God naar de gewoonte van de afgoderij om hen heen tot een lokale god. Tegelijk eisen ze het land van de weggevoerden voor zichzelf op. Dat de heerlijkheid van God bezig is hen te verlaten, daar zijn ze blind voor.

Copyright information for DutKingComments