Ezekiel 16:15

Verval van Jeruzalem

Dan komt de dramatische omkeer die wordt ingeleid met het woord “maar” (Ez 16:15). Er komt een lange tirade over de vreselijke ondankbaarheid die zij heeft betoond tegenover de HEERE voor alle goedheid waarmee Hij haar heeft welgedaan. Na alle verleende weldaden en voorrechten breekt de tijd aan dat ze vergeet van Wie ze dat alles heeft gekregen. Ze gaat vertrouwen op haar schoonheid en vergeet Hem Die haar die schoonheid heeft verleend, aan Wie ze die te danken heeft (Dt 32:15).

In haar trots en hoogmoed wordt ze Hem ontrouw en gaat ontuchtig handelen, ze gaat hoererij bedrijven. Hoe diep zinkt ze! Voor ieder die voorbijtrekt, dat wil zeggen voor elk volk waarmee ze in aanraking komt, stort ze haar hoererij uit. Haar schoonheid, die alleen voor de HEERE moet zijn, geeft ze weg aan vreemden. We zien dat deze ontwikkeling al in de dagen van Salomo begint. Salomo haalt met zijn liefde voor veel vrouwen ook de goden van die vrouwen in huis (1Kn 11:1-8).

Wat Jeruzalem van de HEERE heeft gekregen als een versiering voor haarzelf, wordt gebruikt tot versiering van de plaatsen waar ze haar afgodische hoererij bedrijft (Ez 16:16). Ze doet als de hoeren, die ook gewoon zijn hun bedden te versieren om mannen tot ontucht te verleiden (Sp 7:15-17). Haar gedrag is ongeëvenaard. Hier geldt het gezegde dat het verval van het beste het ergste verval is. We horen de smart in de stem van de HEERE als Hij zegt hoe zij de sieraden van goud en zilver die Hij haar heeft gegeven, gebruikt om daar afgodsbeelden van te maken en zich daarvoor te buigen en er zo hoererij mee te bedrijven (Ez 16:17).

Een ander deel van de prachtige kleding die haar door de HEERE is gegeven, gebruikt zij om haar afgoden mee te versieren (Ez 16:18; Jr 10:9). Voor deze opgetuigde afgodsbeelden zet zij vervolgens “Mijn olie en Mijn reukwerk” neer. De HEERE wordt opzijgezet, verbannen, grof beledigd. Door zo om te gaan met alles wat Hij haar in Zijn ontferming en Zijn liefde heeft gegeven, wordt Hem geen krenking bespaard. Ook het voedsel dat Hij haar heeft gegeven en waardoor ze zo mooi is geworden, wordt als een aangename geur aan de afgoden van de heidenen aangeboden (Ez 16:19). In de woorden “zo gebeurde dat”, horen we hoe diep de HEERE Zich gegriefd voelt.

Alsof al die afschuwelijke hoererijen niet genoeg zijn, brengt ze ook haar kinderen, die zij Hem gebaard heeft, als offers aan de afgoden (Ez 16:20). De kinderen die op grond van het verbond Hem toebehoren (Dt 14:1; Js 1:2), worden van Hem afgenomen. Ze worden geslacht en vervolgens als brandoffer gebracht (Ez 16:21; 2Kn 16:3; 2Kn 17:17; 2Kn 21:6; Ps 106:37; Jr 32:35).

Geen enkel ouderpaar heeft een absoluut recht op zijn kinderen. God geeft het leven en het behoort Hem toe. Talloze ouders malen echter niet om God. Ook in christelijke gezinnen denken ouders er vaak niet aan dat ze hun kinderen hebben gekregen om ze voor God op te voeden (Ef 6:4). Veel ouders willen dat hun kinderen aan hún idealen beantwoorden, opdat zij met hen kunnen pronken. Ze beseffen niet dat ze hun kinderen op deze wijze aan de moderne afgoden offeren.

Bij het begaan van al deze gruweldaden en hoererijen heeft Jeruzalem niet teruggedacht aan haar verleden, hoe ze eraan toe is geweest, en dus helemaal niet aan wat de HEERE daarna met haar heeft gedaan (Ez 16:22). Letterlijk alles heeft Jeruzalem aan de HEERE te danken. Hij heeft Zich, toen ze volkomen hulpeloos, naakt en bloot en trappelend in haar bloed lag, over haar ontfermd met een eeuwige liefde. Hij heeft haar uit die ellende gered. Maar ze is alle weldaden totaal vergeten.

Zijn wij ook niet vaak vergeetachtig? Als wij vergeten waar wij vandaan komen en wat de Heer met ons heeft gedaan, zullen we tot de grofste zonden en grootste gruwelen kunnen vervallen. Daarom is het zo belangrijk dat wij met ons hart zeggen: “Loof de HEERE, mijn ziel, en vergeet niet een van Zijn weldaden” (Ps 103:2).

Copyright information for DutKingComments