Ezekiel 18:23

Verantwoordelijkheid en bekering

God biedt de mens altijd de mogelijkheid om zich te bekeren (Ez 18:21), ja, Hij beveelt het zelfs (Hd 17:30). Een onrechtvaardige kan op elk moment een rechtvaardige worden. Echte bekering zal blijken uit het doen van Gods wil. Iemand die zich bekeert en Zijn wil doet, zal “zeker in leven blijven, hij zal niet sterven”. Zo groot is Gods genade tegenover een berouwvolle zondaar. Zijn genade is zo groot, dat Hij zelfs de begane overtredingen niet meer bij de bekeerde zondaar in herinnering brengt (Ez 18:22).

Gods vergeving is volledig. De bekeerde goddeloze zal leven “vanwege zijn gerechtigheid”. Leven vanwege zijn gerechtigheid betekent niet dat hij door zijn rechtvaardige leven het leven verdient. Uitgangspunt is zijn bekering. Dat is zijn eerste rechtvaardige daad. Vervolgens brengt het nieuwe leven dat God geeft, rechtvaardige daden voort.

De mogelijkheid die God de goddeloze geeft om zich te bekeren, heeft te maken met de goedertieren gezindheid van God. Hij heeft werkelijk geen behagen in de dood van de goddeloze (Ez 18:23). Hij vindt het vreselijk mensen te moeten oordelen (vgl. 2Pt 3:9b). Als een goddeloze zich bekeert van zijn goddeloze wegen en leeft, is dat een vreugde voor Zijn hart. Dat leven is een leven in gemeenschap met Hem, in het volle genot van het echte leven. Leven is pas leven als het geleefd wordt vanuit en samen met Hem.

Het omgekeerde kan ook het geval zijn. Het kan gebeuren dat een rechtvaardige zich afkeert van het doen van gerechtigheid en goddeloos gaat handelen (Ez 18:24). Zo iemand zal God niet in leven laten. Die rechtvaardige kan nog zoveel rechtvaardige daden hebben gedaan, maar die helpen hem niet om het oordeel over ook maar één gruweldaad te voorkomen. Het oordeel zal hem treffen en al zijn gerechtigheden vervallen, er wordt niet meer aan gedacht. Het oordeel komt over hem omdat hij trouwbreuk tegenover de HEERE heeft gepleegd en vanwege de zonde die hij begaan heeft.

Het volk waagt het om de Heere (Adonai) van onrecht te beschuldigen, van een onrechtvaardige handelwijze. Ze beschuldigen Hem ervan dat Hij kronkelwegen gaat, dat Hij wispelturig is in Zijn beleid (Ez 18:25). Ze bedoelen dat God bij de goddeloze die zich bekeert, geen rekening houdt met diens vroegere zonden en die onbestraft laat en dat Hij bij de ontrouwe rechtvaardige geen rekening houdt met diens vorige goede daden en die niet beloont. Ze oordelen daarom dat Hij willekeurig handelt en het recht niet zuiver toepast.

Dat laat toch wel een ongekende onbeschaamdheid van het volk zien. Verontwaardigd zegt God tegen hen dat ze eens goed moeten luisteren. Hoe durven ze het te zeggen! Ze moeten maar eens naar hun eigen wegen kijken, hoe die vol onrecht zijn. Het is een heel kwalijke trek van de mens om God onrechtvaardig te noemen om de eigen ongerechtigheid te rechtvaardigen.

De HEERE vat nog eens samen wat er gebeurt met de rechtvaardige die onrecht gaat doen (Ez 18:26) en met de goddeloze die zich bekeert (Ez 18:27-28). God handelt naar het beginsel dat Hij ieder mens voor zijn eigen daden ter verantwoording roept. Hij bewijst daarmee dat Hij de mens als volwaardig verantwoordelijke persoon beziet, die oogst wat hij zaait (Gl 6:7).

Overigens gaat het in wat Ezechiël hier voorstelt over het natuurlijke leven en de dood op aarde – het is belangrijk dit bij het overdenken van de betekenis van dit hoofdstuk in gedachten te houden – en niet om het eeuwige leven of de eeuwige dood. In het Oude Testament is de behoudenis voor de eeuwigheid afhankelijk van het levend geloof in God en de Messias. Iemand die goddeloos is, kan niet door het doen van goede werken gered worden. Hij moet zich bekeren en kan daarna goede werken doen.

In het andere geval, wanneer iemand rechtvaardige daden doet, de wet houdt (zie de samenvatting in de Ez 18:5-9), wordt zo iemand ook niet gered door het houden van de wet. Zolang hij de wet houdt, verlengt hij zijn leven op aarde. Iemand wordt alleen gered voor de eeuwigheid op grond van geloof en niet op grond van werken (Ef 2:8-9). Wie zich eenmaal met oprecht berouw over zijn zonden tot God heeft gekeerd en nieuw leven heeft ontvangen, kan niet verloren gaan (Rm 8:1; 35-39; Jh 10:28-29).

Nog eens – en dat bewijst hun hardnekkigheid – beschuldigt Israël de Heere (Adonai) ervan dat Zijn weg niet recht is (Ez 18:29). Als reactie roept God Israël nog een keer op daar nog eens goed over na denken. Is het echt zo dat Zijn wegen niet recht zijn? Of is het toch eerder zo dat hun eigen wegen onrecht zijn? Deze grove beschuldiging, die hun totale verblinding bewijst, is de grond voor Zijn oordeel (Ez 18:30). Ieder zal rechtvaardig berecht worden overeenkomstig zijn wegen. En dan weer die grote genade van God. Hij roept hen zelfs nu nog op terug te keren tot Hem en zich te bekeren van al hun overtredingen. Als ze dat doen, zullen ze niet meer struikelen.

Laat ze toch al hun overtredingen van zich afwerpen en gaan handelen vanuit een nieuw hart en een nieuwe geest (Ez 18:31). Dit veronderstelt een werk van God in hun innerlijk, maar toch wordt het hier als een verantwoordelijkheid voor de mens voorgesteld. Het is aan de mens om het verlangen te tonen om naar de wil van God te gaan leven. Dat betekent eerst breken met de zonden, anders gezegd: belijdenis van zonden en bekering tot God. Dat betekent vervolgens gaan leven vanuit het nieuwe leven. Waarom zouden ze sterven?

Het slotvers is de herhaling van de indrukwekkende verklaring van de Heere HEERE dat Hij geen behagen heeft in de dood van een stervende (Ez 18:32). Daarom klinkt tot slot nog een keer de oproep “bekeer u” met de prachtige belofte “en leef”. God “wil dat alle mensen behouden worden en tot de kennis van [de] waarheid komen” (1Tm 2:4). Hij is werkelijk “een God [Die] menigvuldig vergeeft, genadig, barmhartig, geduldig, rijk aan goedertierenheid” (Ne 9:17b).

Copyright information for DutKingComments