Ezekiel 21:7

Het volk wordt afgeslacht

Het woord van de HEERE komt tot Ezechiël (Ez 21:1). Hij krijgt de opdracht zijn gezicht op Jeruzalem te richten en zijn woorden te laten stromen tegen de heiligdommen (Ez 21:2; vgl. Ez 20:46). Na het Zuiderland in de vorige verzen (Ez 20:45-49), waarmee Juda is bedoeld, is nu Jeruzalem aan de beurt om oordeelswoorden te horen. Het oordeel is vooral gericht tegen “de heiligdommen” waarmee gezien het meervoud mogelijk het tempelcomplex wordt bedoeld (vgl. Lv 26:31; Mt 24:1). Ezechiël moet ook tegen het hele land van Israël profeteren.

Het hele land is zozeer van de HEERE afgeweken, dat Hij daaruit zowel de rechtvaardige als de goddeloze zal uitroeien (Ez 21:3). Zij zijn de jonge en de dorre boom van het vorige raadsel (Ez 20:47). Het vuur, waarvan daar sprake is, is nu een zwaard geworden. De HEERE zal voor het oordeel Zijn zwaard uit de schede trekken. Dat ziet op het bloedbad dat door Nebukadrezar, die Zijn zwaard is, zal worden aangericht.

Het woord ‘zwaard’ komt in de volgende verzen maar liefst dertien keer voor. Dat laat de ernst en de zekerheid van het oordeel wel zien. Het is ook een algemeen oordeel, want het zwaard zal tegen “alle vlees” zijn (vgl. Ez 20:48), “van zuid [tot] noord” (Ez 21:4), inclusief de vorsten (Ez 21:12). Het oordeel zal niet te stuiten zijn (Ez 21:5).

Terwijl Ezechiël zijn woorden laat stromen, moet hij zuchten en “gebroken en terneergeslagen” zijn (Ez 21:6). Het zuchten moet zo diep zijn, dat hij als een gebroken man is, zoals iemand gebogen of ineengekrompen is met zijn handen aan zijn buik vanwege een ondraaglijke buikpijn. Kracht om te lopen is er niet. Die terneergeslagenheid moet hij tonen omdat er geen hoop op herstel van de pijn is. Als het volk aan hem vraagt waarom hij dat doet, moet hij zeggen dat hij gebukt gaat onder de last die de HEERE hem oplegt (Ez 21:7).

De profeet is betrokken bij zijn boodschap en hij gaat er zelf diep onder gebukt. De innerlijke gevoelens en uitingen waaruit dit blijkt, tonen aan dat hij zijn boodschap niet met genoegen brengt. Het lijden dat hij moet aankondigen dat over zijn volk zal komen, raakt hem zelf diep.

Als wij iemand moeten vermanen, moeten we er de juiste innerlijke gezindheid voor hebben en er de juiste uiting aan geven. Kennen wij ook het zuchten vanwege de rampen die de wereld en de christenheid zullen treffen?

Zoals het aanstaande lijden dat over zijn volk komt, hem alle kracht nu al bij de aankondiging ervan ontneemt, zo zal het zijn bij hen over wie binnenkort het zwaard van Gods oordeel komt. Ezechiël gebruikt vier uitdrukkingen om de lichamelijke en geestelijke reactie op het nieuws van de val Jeruzalem te beschrijven:

1. “Dan zal elk hart smelten (vgl. Ps 22:15; Js 13:7; Na 2:10),

2. alle handen zullen slap worden (vgl. 2Sm 4:1; Js 13:7; Jr 6:24; Ez 7:17),

3. elke geest zal wanhopen (vgl. Js 61:3) en

4. het water zal allen [langs] de knieën lopen” (Ez 7:17).

Als het bericht van de val en de verwoesting van Jeruzalem komt, zal dat de moed ontnemen aan allen die het horen. En het zal zeker komen, want de HEERE heeft het gezegd. Dit moet Ezechiël de ballingen, bij wie hij is, laten zien en horen.

Copyright information for DutKingComments