Ezekiel 22:23-31

Het verdorven land

Het woord van de HEERE komt weer tot Ezechiël (Ez 22:23). Hij – weer “mensenkind” genoemd – moet tegen het land en niet alleen tegen Jeruzalem spreken over hun schandelijk gedrag (Ez 22:24). Vanwege hun weigering zich te reinigen blijft het land onrein. Daarom heeft het geen regen gekregen en is het onvruchtbaar. In plaats van vrucht voor de HEERE waar zij zelf ook van kunnen genieten, komt Zijn gramschap over hen.

Alle geledingen van het volk zijn betrokken in de ontrouw aan God. Eerst worden de profeten genoemd (Ez 22:25). Zij, die Gods volk moeten oproepen tot terugkeer naar Hem, maken als ‘vakgenoten’ heimelijk ‘prijsafspraken’ om zich aan het volk te verrijken. Ze handelen als een brullende leeuw die een prooi verscheurt. Zo wreed gaan ze met Gods volk om ter wille van rijkdom en kostbaarheden die zij van het volk nemen. Ze moorden erop los, zodat veel vrouwen weduwen worden.

De tweede categorie zijn de priesters (Ez 22:26). Zij moeten het volk de wet voorhouden en voorleven (Dt 33:10; Ml 2:7), maar ze passen de wet aan en overtreden die zelf. Ze geven God niet de aan Hem geheiligde gaven, maar gebruiken die voor zichzelf (vgl. 1Sm 2:16). Als priesters moeten zij als geen ander weten wat het onderscheid tussen heilig en onheilig is (Lv 10:10; Lv 11:47), maar voor hen is dat geen zaak van belang. Vermenging van goed en kwaad is voor hen een gewone zaak, als ze er zelf maar beter van worden.

Ze knijpen niet slechts één oog dicht met betrekking tot het houden van de sabbat, maar sluiten hun beide ogen. Wat God over de sabbat heeft gezegd, interesseert hen in het geheel niet. God wordt in hun midden niet geheiligd, maar ontheiligd.

De vorsten, de regeerders, zijn niet beter dan de al genoemde categorieën (Ez 22:27). In plaats van de burgers te beschermen en voor hun rechten op te komen denken ze alleen aan zichzelf. Ze doen op wrede wijze aan zelfverrijking. De vergelijking met wolven in het midden van Gods volk is veelzeggend. Ze verscheuren hun prooi alleen om bloed te vergieten. Zo brengen ze mensen om, met het doel er voordeel aan te behalen.

Nog eens komen de profeten aan bod (Ez 22:28). Deze categorie wordt gekenmerkt door leugen, de vorige door geweld (Ez 22:25). Zij zorgen voor een fraai uiterlijk, ze doen alsof er geen vuiltje aan de lucht is. Ze matigen zich aan in de Naam van de Heere HEERE te spreken, terwijl ze niets anders dan valse visioenen zien en leugens voorspellen. Ze zeggen wat de mensen graag horen in plaats van de vreselijke werkelijkheid voor te stellen en op te roepen tot bekering. Wat zij zeggen, heeft de HEERE niet gesproken, laat dat duidelijk zijn!

De laatste categorie is de bevolking van het land (Ez 22:29). Deze groep is niet beter dan de vorige categorieën die een bepaalde verantwoordelijkheid hebben, maar doet hen na in hun schandelijk gedrag. Ook de bevolking van het land legt zich toe op afpersen en roven. Ellendigen en armen en vreemdelingen zijn de slachtoffers die zonder medelijden van hun bezit worden beroofd.

Niemand in de bres

Dan beluisteren we de verbazing van de HEERE over wat Hij opmerkt, namelijk dat er niemand is die het volk de goede kant op weet te sturen (Ez 22:30; vgl. Js 59:16a; Ps 106:23; Jr 5:1). Het kwaad is zo algemeen, dat er geen muur kan worden opgetrokken om het oordeel van God af te wenden. Er is niemand die voor Zijn aangezicht staat als vertegenwoordiger van het volk om Hem van Zijn voornemen af te houden. Er is geen voorbidder die het gat kan dichten dat in de muur van afzondering is geslagen, waardoor de afgoderij vrij naar binnen stroomt. Er is niemand om die stroom tegen te houden. Zo algemeen is de afval.

De HEERE is hierover zo ontzet, dat Hij Zijn gramschap over hen “uitstortte” (Ez 22:31). Het staat hier in de verleden tijd, alsof het al heeft plaatsgevonden. Het volk is zo onveranderlijk in zijn zondig gedrag, dat Hij door het vuur van Zijn verbolgenheid een einde aan hen heeft gemaakt. Wat ze krijgen, is waar ze zelf om hebben gevraagd. Hun weg komt op hun eigen hoofd neer. Ze maaien wat ze hebben gezaaid.

Het is een aansporing voor ons om te midden van een afvallige christenheid voor Gods rechten op te komen en in de bres te staan. We kunnen bidden dat God in Zijn genade het oordeel nog niet laat komen, maar nog velen weer tot trouw aan Hem brengt. Dat is een van de grootste weldaden die we Gods volk kunnen bewijzen en waarmee we bovenal God eren. De Heer Jezus is de grote Voorbidder en Middelaar. Hij is ons Voorbeeld, Hem mogen we ook hierin navolgen.

Copyright information for DutKingComments