Ezekiel 33:11

Oproep tot bekering

Ezechiël krijgt de opdracht om met een specifieke boodschap naar de ballingen te gaan (Ez 33:10). De HEERE heeft gehoord dat ze hebben gezegd dat hun overtredingen en hun zonden op hen rusten en dat ze geen uitweg zien. Hun aanvankelijke optimisme met betrekking tot Jeruzalem, waarvan ze hebben gedacht dat het gespaard zou blijven, is omgeslagen in troosteloze vertwijfeling. De profetieën van Ezechiël, en ook die van Jeremia, met betrekking tot Jeruzalem zijn tegen hun verwachtingen in uitgekomen. Wat hebben zij nu nog van het leven te verwachten?

In die situatie komt het woord van de Heere HEERE tot hen met de hoopvolle woorden dat Hij geen vreugde vindt in de dood van de goddeloze, maar in zijn bekering en leven (Ez 33:11). Hij roept het huis van Israël op zich te bekeren, want waarom zouden ze sterven? Ze hoeven niet te sterven, want de deur naar het leven staat open. De uitnodiging wordt hun gedaan door een liefdevolle God. We horen Zijn dringende, smekende oproep zich te bekeren in het tweevoudige “bekeer u, bekeer u!” Zo dringt Hij erop aan!

Die hoopvolle boodschap mogen ook wij namens Hem verkondigen aan de mensen in de wereld. Het is nog steeds de “welaangename tijd … [de] dag van de behoudenis” (2Ko 6:2) en God smeekt door ons nog steeds mensen om zich met Hem te laten verzoenen (2Ko 5:20).

Wat Ezechiël tegen zijn volksgenoten moet zeggen, horen ze niet voor de eerste keer (Ez 33:12; Ez 18:29-32). De boodschap van God is onveranderlijk en dat is ook Zijn regering. Zonde brengt het oordeel, hoeveel goeds iemand ook gedaan mag hebben, en bekering brengt leven, hoeveel goddeloosheid iemand ook gedaan mag hebben.

Waar het om gaat, is dat er wordt geluisterd naar God en dat men aanvaardt wat Hij zegt. Dat betreft zowel de rechtvaardige als de goddeloze. Een rechtvaardige kan menen dat zijn gerechtigheid, al zijn goede daden, hem recht op het leven geeft (Ez 33:13). Uit zo’n instelling blijkt dat hij op zijn eigen gerechtigheid vertrouwt en niet op God. In de praktijk zal hij daarom tot onrecht komen en zal hij daarin sterven.

In het geval van de goddeloze gebeurt het omgekeerde als hij het oordeel van God over zijn leven aanvaardt (Ez 33:14) en zich bekeert. Hij laat zien dat hij zich heeft bekeerd door recht en gerechtigheid te doen (Ez 33:15). Hij zal gedaan onrecht vergoeden (vgl. Lk 19:8). Zijn bekering houdt een veroordeling in van al zijn vroegere zonden. Daarvan mag hij weten dat ze vergeven zijn en niet meer in herinnering worden gebracht (Ez 33:16; Hb 8:12). Het doen van recht en gerechtigheid is het bewijs van zijn bekering en van het nieuwe leven dat hij heeft gekregen. Hij zal leven vanuit dit nieuwe leven en in leven blijven.

Ezechiëls volksgenoten voegen bij hun zwaarmoedige, onterechte uitspraak dat het leven voor hen geen zin meer heeft (Ez 33:10), de uiterst misplaatste beschuldiging dat de Heere (Adonai) geen recht doet (Ez 33:17). Zij hebben dat al eerder gezegd en de HEERE heeft hen van antwoord gediend (vgl. Ez 18:25; 29). Het is allemaal het afschuiven van de eigen verantwoordelijkheid – nog steeds – en een ontkenning van de eigen zonden. Het handelen van de HEERE met de rechtvaardige die onrecht doet en met de goddeloze die zich bekeert, is voor hen een aanleiding om Hem van onrecht te beschuldigen (Ez 33:18-19).

Deze beschuldigende houding is ook vandaag te zien. Mensen hebben een mening over God en menen in hun dwaasheid Hem te mogen en te kunnen beoordelen. Zij hebben de mond vol van hun eigen goede werken en wijzen veroordelend naar christenen die liegen en bedriegen. Ze zullen erachter komen dat ze met al hun zogenaamde goede werken zwaar in de schuld staan bij God omdat ze zich niet als zondaars voor Hem hebben gebogen. God zal hen berechten en met hen doen naar hun eigen wegen (Ez 33:20; vgl. Rm 2:1-3).

Copyright information for DutKingComments