Ezekiel 36:16

Gespaard vanwege Zijn heilige Naam

Het woord van de HEERE komt tot Ezechiël (Ez 36:16). De HEERE herinnert hem aan de tijd dat Israël in hun land heeft gewoond en wat zij toen hebben gedaan (Ez 36:17). Hun weg die zij zijn gegaan en hun daden die zij hebben verricht, staan Hem duidelijk voor ogen. Ze hebben zich verontreinigd, waardoor Hij hen heeft moeten behandelen als een vrouw die vanwege haar onreinheid een afgezonderde is. Dat betekent dat Hij de omgang met dit volk heeft moeten verbreken (Lv 15:19-27).

In plaats van het volk Zijn liefde te kunnen betonen heeft Hij Zijn grimmigheid over hen moeten uitstorten (Ez 36:18). Daar hebben ze het dan ook zelf naar gemaakt door hun gewelddadigheden en door hun afgoderij. Daarom heeft Hij hen uit hun land verwijderd en in de verstrooiing gestuurd en hen verspreid over andere landen (Ez 36:19; Ez 20:23; Lv 26:33). Het is het oordeel dat ze door hun weg en door hun daden hebben verdiend.

Onder de volken waarheen ze verstrooid en verspreid zijn, hebben ze zich niet beter gedragen dan in hun land (Ez 36:20). Ook daar ontheiligen ze de heilige Naam van de HEERE (Rm 2:24; Js 52:5). Uit de ballingschap en de verstrooiing trekken de heidenen de conclusie, dat God trouweloos met Zijn volk heeft gehandeld en niet bij machte is geweest Zijn volk te beschermen. Zo smaden zij de Naam van de HEERE. Maar de oorzaak ligt bij Israël, dat zich zozeer van de HEERE heeft afgewend, dat Hij wel zo met hen heeft moeten handelen.

De HEERE zal echter Zelf voor de heiligheid van Zijn Naam tegenover de heidenen zorgen (Ez 36:21). Daarom zal Hij Zijn volk, hoe schuldig het ook is, niet aan de verdelging prijsgeven. Dat zal namelijk nieuwe en grotere laster van de heidenen tot gevolg hebben. Hij zal echter alle grond voor smaad wegnemen door Zijn volk, dat wil zeggen een overblijfsel, genadig te zijn door het te sparen en het te verlossen.

Copyright information for DutKingComments