Ezekiel 36:26

Een nieuw hart en een nieuwe geest

Ezechiël moet tegen Israël zeggen dat ze niet moeten denken dat ze hun verlossing en terugkeer in hun land aan zichzelf te danken hebben (Ez 36:22). De HEERE doet het uitsluitend om Zijn eigen heilige Naam. Nooit ligt de ontferming van God over de mens aan de mens, maar Gods ontferming vindt altijd haar oorsprong in Hemzelf ondanks de mens. Als de HEERE Zijn grote Naam heiligt, is dat om de heidenvolken te laten weten dat Hij en Hij alleen de HEERE is.

Om dat te bewerken heiligt Hij Zichzelf in Zijn volk (Ez 36:23). Hij heiligt in hen Zijn Naam voor de heidenvolken door hen terug te brengen in hun land, waardoor Hij schittert als de God van waarheid en trouw. De heidenvolken zullen onder de indruk komen van Zijn grootheid, doordat Hij Zich aan Zijn volk openbaart als de Heilige, Die tegelijk Zijn recht handhaaft en Zijn genade laat zegevieren.

Hij zal Zelf het initiatief nemen en Zijn volk uit alle landen bijeenbrengen en naar hun land brengen (Ez 36:24). Het teruggekeerde volk zal een geweldige geestelijke vernieuwing beleven (Ez 36:25). De HEERE zal Zelf rein water op hen sprenkelen, waardoor ze rein worden, gereinigd van al hun onreinheden en gruwelen. Water is een beeld van Gods Woord en van Gods Geest (Ef 5:26; Jh 7:38-39). Gods Woord maakt hen onder de werking van Gods Geest bekend met al hun zonden, zodat ze die zullen belijden.

Belijdenis reinigt en schept ruimte voor God om hun “een nieuw hart” te geven en hun “een nieuwe geest” in hun binnenste te geven (Ez 36:26). Hij zal hun stenen hart verwijderen en hun een vlezen hart geven. Een stenen hart spreekt van verdorven ongevoeligheid voor de HEERE. Het hart is zo hard als steen (vgl. 1Sm 25:37). Een vlezen hart spreekt van ontvankelijkheid voor het Woord van God.

In hun vlezen hart zal God Zijn Geest geven (Ez 36:27). Ze krijgen niet alleen een nieuwe geest in de zin van een nieuw innerlijk, maar God geeft hun Zijn Geest. Hun vlezen hart zal openstaan voor Gods Woord. Ze zullen daardoor in de verordeningen van de HEERE wandelen en zich gehoorzaam aan Zijn bepalingen houden door ze in acht te nemen.

Als alles innerlijk in overeenstemming is met de wil van God, zullen ze ook de rijke zegen van het wonen in het land kunnen genieten. De grootste zegen is wel dat zij voor Hem tot een volk zullen zijn en dat Hij voor hen tot een God zal zijn (Ez 36:28).

De Heer Jezus verwijst in Zijn gesprek met Nicodémus over de nieuwe geboorte naar deze verzen (Ez 36:25-28; Jh 3:5-6). Hij verbaast Zich erover dat Nicodémus Hem niet begrijpt, daar Nicodémus toch uit dit gedeelte van het boek Ezechiël kan hebben geweten waarover Hij spreekt. De nieuwe geboorte gebeurt door water en Geest. De nieuwe geboorte is volledig Gods werk door Zijn Woord en Zijn Geest. Alleen daardoor worden mensen uit God geboren en worden ze Zijn kinderen. Niemand kan er zelf iets aan doen om uit God geboren te worden. En als iemand eenmaal uit God geboren is, kan niemand daar ook maar iets aan veranderen.

De situatie die Ezechiël beschrijft, zal geen tijdelijke, maar een voortdurende en onveranderlijke situatie zijn. Dat komt omdat de HEERE hen heeft verlost van al hun onreinheden (Ez 36:29). Hij zal een overvloed aan zegen over de bomen en het veld voor hen oproepen in plaats van de vroegere hongersnood. Die hongersnood heeft Hij hun moeten opleggen vanwege hun voortdurend afwijken van Hem en zondigen tegen Hem. De overvloedige vrucht van de bomen en van het veld zal ook tot gevolg hebben dat zij onder de heidenvolken niet meer de smaad van de hongersnood ontvangen (Ez 36:30).

De overvloedige zegen zal in schril contrast staan met de slechte wegen die ze zijn gegaan en met hun slechte daden (Ez 36:31). Het contrast zal hen tot walging van zichzelf brengen. Als wij goedheid van God ontvangen, kunnen we ook ervaren hoezeer we die goedheid onwaardig zijn. Dan dringt het opnieuw tot ons door dat de Heer Zijn goedheid niet aan ons schenkt om wie wij zijn, alsof we ook maar iets beter zijn dan anderen, maar dat Hij dat doet om Wie Hij Zelf is (Ez 36:32). Dan is er bij de dankbaarheid ook schaamte. Het bewustzijn dat wij de goedheid van de HEERE onwaardig zijn, is tevens een bewijs van waarachtige bekering.

Copyright information for DutKingComments