Ezekiel 36:3

Inleiding

Ezechiël vervolgt zijn bemoedigende boodschappen. Hij heeft tot nu toe hoop voor de toekomst uitgesproken in termen van een nieuw leiderschap voor het volk (Ezechiël 34) en het oordeel over hun vijanden (Ezechiël 35). Nu gaat hij spreken over het herstel van Israël in het land (Ezechiël 36).

De indringers verdreven

Ezechiël moet tegen “de bergen van Israël” profeteren (Ez 36:1). Hij heeft al eens eerder die opdracht gekregen, maar dan om het oordeel te verkondigen (Ezechiël 6). De HEERE zegt nu tegen het land dat het weer bezaaid zal zijn met mensen (Ez 36:10-11; 37-38). Deze profetie staat tegenover de profetie over het gebergte van Seïr, dat is Edom, waarvoor geen toekomst is (Ezechiël 35).

Israël wordt opgeroepen het woord van de HEERE te horen. De aanleiding voor de profetie is wat de vijand over Israël heeft gezegd (Ez 36:2). De vijand naar wie wordt verwezen, bestaat uit de heidenvolken die het land hebben ingenomen, zoals Ammon en Tyrus (Ez 36:3; vgl. Ez 25:3; Ez 26:2), waarbij Edom apart wordt genoemd (Ez 36:5; vgl. Ez 35:10; Ez 25:12).

De vijand meent in zijn hoogmoed Israël in bezit te kunnen nemen. Hij spreekt erover dat “de eeuwige hoogten” (vgl. Gn 49:26; Dt 32:13) zijn erfelijk bezit zijn geworden. “De eeuwige hoogten” is een mooie omschrijving voor Israël, dat door God tot Zijn eeuwig bezit is uitgekozen. De vijand meent dat hij Israël in bezit kan nemen omdat het volk verstrooid is en daardoor geen recht op het beloofde land meer lijkt te hebben (Ez 36:3). De vijand heeft geen oog en geen hart voor Gods beloften voor Zijn volk.

De heidenvolken gebruiken grote woorden over Gods land en spreken er kwaad van (vgl. Nm 13:32). Het is de retoriek van mensen die zichzelf op de borst kloppen vanwege hun eigen gerechtigheid, terwijl ze het volk dat ze willen aanvallen als slecht afschilderen. Ze motiveren zichzelf ermee om het land in bezit te gaan nemen. In hun hoogmoedige gedachten hebben ze zichzelf het land al gegeven. God kent hun dwaze aanmatiging. Voor Hem zijn hun woorden niet meer dan hol gezwets.

Hij zegt tegen de bergen van Israël dat Hij weet hoe de heidenvolken over het land denken (Ez 36:4-5). Van alle heidenvolken bij wie Gods land over de tong gaat, wordt alleen Edom of Ezau met naam genoemd. Hij is de aanvoerder. De heidenvolken hebben zichzelf het land van de HEERE – Hij noemt het in Ez 36:5 “Mijn land” (Lv 25:23) – toegeëigend. Wat hebben ze er een plezier over. Met heel hun hart verheugen ze zich over deze annexatie. Ze zien hun kudden al op de weidegrond van Israël grazen.

Zo denken en spreken alleen dwazen, mensen die geen rekening met God houden. God richt Zich in Zijn antwoord niet tot hen, maar tot Zijn land. De opstelling van de volken is voor Hem de aanleiding een profetie over Zijn land in de hele uitgestrektheid ervan uit te spreken (Ez 36:6). Hij is verbolgen over de smaad die de heidenvolken Zijn land hebben aangedaan en die Zijn land heeft gedragen (vgl. Zc 1:13-16). Daarom, zo zegt Hij tegen Zijn land, zullen die heidenvolken zelf hun schande dragen (Ez 36:7).

Copyright information for DutKingComments