‏ Ezekiel 37:16-17

God zal Juda en Israël herenigen

Het woord van de HEERE komt tot Ezechiël (Ez 37:15). Hij moet weer een zinnebeeldige handeling verrichten (Ez 37:16; vgl. Ez 4:1; 9; Ez 5:1; Ez 6:11; Ez 12:3; Ez 24:16). Hij moet een stuk hout nemen. Daarop moet hij “voor Juda” schrijven, dat is het tweestammenrijk. Hij moet daarop ook “voor de Israëlieten” schrijven. Daarmee wordt niet het hele tienstammenrijk bedoeld, maar worden de “metgezellen” van Juda onder de Israëlieten bedoeld. Bij deze metgezellen kunnen we denken aan de stam Simeon (Jz 19:1-9) en aan de stam Benjamin. Ook kunnen we denken aan hen die zich in de loop van de tijd vanuit het tienstammenrijk bij het tweestammenrijk hebben gevoegd omdat ze trouw willen blijven aan de dienst van de HEERE in de tempel te Jeruzalem (2Kr 11:13-14; 2Kr 15:9; 2Kr 30:11; 18; 2Kr 31:1).

Ezechiël moet dan een ander stuk hout nemen en daarop “voor Jozef” schrijven. Het is “het stuk hout van Efraïm” – de naam die vaak gebruikt wordt om het geheel van de tien stammen mee aan te duiden – “en van heel het huis van Israël, zijn metgezellen”. “Zijn metgezellen” zijn allen die tot de tien stammen behoren.

Ezechiël moet vervolgens die twee stukken hout bij elkaar brengen en “tot één stuk hout” maken, zodat ze in zijn hand één worden (Ez 37:17). De symboliek van de handeling is duidelijk. Toch verwacht de HEERE dat de ballingen vragen zullen stellen over wat Ezechiël doet (Ez 37:18). De symboliek is dat de beide huizen van Israël weer één zullen worden. Maar bij het weggevoerde volk is daar geen enkel geloof in. Ze vragen dan ook niet zozeer wat het voor hen betekent, maar wat het voor Ezechiël betekent, wat hij ermee wil.

De HEERE zegt tegen Ezechiël wat hij moet antwoorden (Ez 37:19). Dan blijkt dat wat Ezechiël moet doen, de handelingen van de HEERE Zelf zijn. Hij, de HEERE, neemt Efraïm als een stuk hout en voegt het bij het stuk hout dat Juda voorstelt. Zo maakt Hij die twee tot één stuk. De plaats waar dat gebeurt, is Zijn hand. In Zijn hand worden ze één. Het samenvoegen is Zijn werk. Terwijl Ezechiël doorgeeft wat de HEERE zegt, moet hij de stukken hout, waarop hij de namen heeft geschreven, voor de ogen van zijn gehoor in zijn hand houden (Ez 37:20).

Vervolgens zegt de HEERE tegen Ezechiël dat hij tegen zijn volksgenoten moet zeggen hoe Hij de beide stukken hout tot één stuk hout zal maken (Ez 37:21). Hij zal de Israëlieten uit alle volken waarheen ze verstrooid zijn, bijeen verzamelen en hen naar hun land brengen. Dan zal Hij hen op de bergen van Israël tot één volk maken (Ez 37:22). Ze zullen dan één Koning over zich hebben, dat is de Messias, en zullen niet langer verdeeld zijn. Deze profetie is niet vervuld bij de terugkeer uit de Babylonische ballingschap, maar zal in de toekomst worden vervuld.

Als ze dan in hun land wonen en de zegen van de heerschappij van de Messias genieten, zullen ze niet meer in afgoderij vervallen (Ez 37:23). Hun terugkeer zal samengaan met een reinigend werk van de HEERE. Hij kan alleen een gereinigd en rein volk als Zijn volk erkennen en van dat volk hun God zijn. Zijn Knecht David is de Messias (vgl. Js 9:6; Jr 23:5; Jr 30:9; Jr 33:17; Am 9:11; Mi 5:1-3). Hij zal zowel Koning als Herder zijn (Ez 37:24). De Heer Jezus, Die nu al onze Herder is, zal dan ook de Herder van Zijn volk zijn. Onder een dergelijke leiding van liefdevolle zorg en weldadig gezag zullen zij in de bepalingen van de HEERE wandelen en Zijn verordeningen in acht nemen. Ze zullen niet anders willen.

Het land waar ze wonen, is het land dat de HEERE vele eeuwen geleden aan Zijn knecht Jakob heeft beloofd (Ez 37:25; Gn 28:13). In dat land hebben zijn nakomelingen gewoond. In dat land zullen ook de toekomstige nakomelingen wonen, voor altijd. De garantie daarvoor is dat de Messias tot in eeuwigheid hun Vorst zal zijn. Met “tot in eeuwigheid” wordt de toekomende eeuw van het vrederijk bedoeld, wanneer de Heer Jezus zal regeren.

Een extra bevestiging van deze voortdurende zegenrijke situatie is het “verbond van vrede” dat de HEERE met hen zal sluiten (Ez 37:26; Nm 25:12; Ez 34:25). Dit verbond is ook een “eeuwig verbond” (vgl. Gn 9:16; Gn 17:7; 13; 19; Ex 31:16; Lv 24:8; Nm 18:19; 2Sm 23:5; 1Kr 16:17; Ps 105:10; Js 24:5; Js 55:3; Js 61:8; Jr 32:40; Jr 50:5; Ez 16:60) dat alleen gesloten kan worden op grond van het bloed van Christus (Hb 13:20).

De HEERE geeft hun een plaats van zegen waar Hij hen ook talrijk zal maken. Dit talrijke nageslacht zal Hem toegewijd zijn, zodat Hij Zijn heiligdom in hun midden kan zetten. Dat heiligdom zal er ook zijn tot in eeuwigheid. De HEERE heeft sinds de uittocht van het volk uit Egypte ernaar verlangd bij een verlost volk te wonen. Dat zal dan op volkomen wijze het geval zijn omdat het volk helemaal in overeenstemming met Hem is.

Zo is er een drievoudige zekerheid dat de zegen tot in eeuwigheid, dat is gedurende de hele periode van het vrederijk, zal duren:

1. Hun Vorst zal tot in eeuwigheid regeren.

2. Het verbond is een eeuwig verbond.

3. Het heiligdom van de HEERE zal voor eeuwig in hun midden zijn.

Zijn tabernakel, Zijn woonplaats, is dan bij hen (Ez 37:27). Dan kan die volkomen gemeenschap tussen God en Zijn volk genoten worden, tot vreugde voor Zijn hart en tot welzijn van Zijn volk. Door de aanwezigheid van Zijn heiligdom in het midden van Zijn volk zullen de volken weten dat Hij de HEERE is, Die Israël heiligt (Ez 37:28).

Het is duidelijk dat Israël het niet aan zichzelf te danken heeft dat zij weer in het land zijn en een overvloedige zegen genieten. Hun terugkeer en de zegen die zij mogen ervaren, zijn een getuigenis tot eer van de Naam van de HEERE. Alle eer zal Hem worden gegeven. Hij zal die eer krijgen zowel van Zijn volk als van de heidenvolken.

Copyright information for DutKingComments