Ezekiel 41:19

Maten, materialen en versiering

De Man meet ook de eigenlijke tempel, het huis (Ez 41:13). De lengte is honderd el, dat is gemeten van oost naar west, van muur tot muur. De breedte van het huis, van noord naar zuid, is ook honderd el (Ez 41:14). Lengte en breedte van het huis zijn honderd el, waardoor het volmaakt vierkant is. Dezelfde lengte van honderd el heeft ook het gebouw aan de westzijde (Ez 41:15a). Wat Ezechiël hier doorgeeft, zijn maar niet dode getallen. Hij heeft als priester de diepste belangstelling voor de tempel als de plaats van de aanwezigheid van God. Ezechiël moet eenzelfde soort opwinding hebben gevoeld als de apostel Paulus wanneer hij aan de Korinthiërs schrijft: “Naar de genade die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester [het] fundament gelegd en een ander bouwt erop. Maar laat ieder uitkijken hoe hij erop bouwt. Want niemand kan een ander fundament leggen dan wat er ligt, dat is Jezus Christus” (1Ko 3:10-11). En even verder schrijft hij: “Weet u niet, dat u Gods tempel bent en dat de Geest van God in u woont?” (1Ko 3:16).

Wij mogen met Ezechiël ervan onder de indruk komen dat God voor Zijn aardse huis, de tempel, van alles de maat heeft gegeven (in sommige vertalingen eindigt Ez 41:17 met “alles had zijn maat”). Voor ons betekent het dat wij ervan onder de indruk komen dat in Gods huis nu, de gemeente, ieder lid op de juiste plaats is en daar kan functioneren zoals Hij bepaalt. Dat “werkt één en dezelfde Geest, Die aan ieder afzonderlijk toedeelt zoals Hij wil” (1Ko 12:11). Om de gave op de juiste plaats, tijd en manier uit te oefenen wordt aan ieder lid “de genade gegeven naar de maat van de gave van Christus” (Ef 4:7).

Elke inbreuk op de orde van God veroorzaakt wanorde. We zien dat in de kerkgeschiedenis. Heel wat menselijke inzettingen die – soms met de beste bedoelingen – in de gemeente zijn binnengevoerd, hebben de orde van God terzijde geschoven. Niet God heeft het meer te zeggen in Zijn huis, maar de mens die zelf wil regelen en besturen. Maar God geeft Zijn rechten op Zijn huis nooit prijs. Hij maakt ook nu nog in Zijn Woord duidelijk hoe wij ons hebben te gedragen in Zijn huis, “dat is [de] gemeente van [de] levende God” (1Tm 3:14-15).

Met Ez 41:15b begint een nieuw gedeelte. Daarin wordt gewezen op het materiaal van het binnenste van de tempel, de voorhallen van de voorhof, de drempel, de vensters met traliewerk en de galerijen: alles heeft “rondom een houten beschot” (Ez 41:15b-16). Verder wordt nog gezegd dat tegen heel de muur tot een zekere hoogte, dat wil zeggen “tot boven de ingang”, rondom panelen zijn, zowel van binnen als van buiten (Ez 41:16b-17). Dit betekent dat de wanden van de drie afdelingen van het tempelgebouw – het heilige, het heilige der heiligen en de voorhal – van binnen met hout beschoten zijn.

Hoogtematen worden hier niet gegeven. De tempel is enerzijds op aarde, een aards bouwwerk. Anderzijds staat de tempel in directe verbinding met de hemel, het is alsof hij tot in de hemel reikt, tot een niet in getallen uit te drukken hoogte. Omdat de heerlijkheid van de HEERE er woont, valt een hoogtemaat weg. Door Zijn aanwezigheid op aarde worden hemel en aarde met elkaar verbonden. Het valt op dat ook zilver en goud niet worden genoemd. Zou dat zijn omdat de heerlijkheid van de HEERE de tempel stralend maakt, zodat zelfs goud erbij verbleekt?

De binnen- en buitenmuren zijn versierd met cherubs en dadelpalmen (Ez 41:18). Van de cherubs staat dat ze twee gezichten hebben. Het ene gezicht is “een mensengezicht”, het andere “de kop van een jonge leeuw”. Elk van de beide gezichten kijkt naar een kant, dat wil zeggen dat het ene gezicht naar links en het andere naar rechts kijkt. Omdat er tussen twee cherubs telkens een dadelpalm staat, kijkt zowel het mensengezicht als de kop van de jonge leeuw naar een dadelpalm (Ez 41:19). Deze cherubs en dadelpalmen zijn op “de muur van de tempel”, dat is in het heilige der heiligen (Ez 41:20). We zien ze ook in de tempel van Salomo (1Kn 6:29; 32; 35; 1Kn 7:36).

De cherubs herinneren aan de heiligheid van God (Gn 3:24). Het mensengezicht herinnert aan de Heer Jezus als de Zoon des mensen aan Wie de Vader macht heeft gegeven “het oordeel uit te oefenen, omdat Hij [de] Mensenzoon is” (Jh 5:27). De kop van een jonge leeuw doet denken aan de waardigheid en majesteit van de Heer Jezus als de Heerser in het vrederijk. Hij is “de Leeuw uit de stam van Juda” (Op 5:5). De dadelpalmen zijn een beeld van vrede en overwinning en de vrucht daarvan, die zijn verkregen door het werk van Christus aan het kruis. Ze spreken ook van de komende overwinning in de eindtijd en de daaropvolgende vrede met het genot daarvan na de grote verdrukking.

De deurposten van de tempel – dat is de hele deuropening met de zijposten, de bovendorpel en de drempel – zijn vierkant (Ez 41:21). Als Ezechiël naar de ingang van het heilige der heiligen (het heiligdom) kijkt, ziet dat er hetzelfde uit als de voorkant van de tempel. Het geeft aan dat zowel de toegang tot de gemeente op aarde (de tempel, het huis) als de toegang tot het heiligdom in de hemel (het heilige der heiligen) is gebaseerd op de Heer Jezus als ‘de deur’. Het geloof in Hem geeft toegang tot het een en tot het ander.

Copyright information for DutKingComments