Ezekiel 44:30

Het erfdeel van de zonen van Zadok

De zonen van Zadok zullen, evenals vroeger de stam Levi, geen stuk land als erfelijk bezit hebben (Nm 18:23b; Dt 10:9; Jz 13:14). Hun erfelijk bezit is oneindig veel groter, want de HEERE Zelf is hun erfelijk bezit (Ez 44:28). De HEERE zegt het twee keer, om daarmee te benadrukken dat zij in Israël geen erfelijk bezit mogen krijgen. Het mag hun niet gegeven worden.

Dat betekent niet dat ze slechter af zijn. Ze mogen eten van de offers die aan de HEERE worden gebracht (Ez 44:29). De toepassing voor ons die in deze tijd priesters mogen zijn, is dat wij een nauwe gemeenschap met God mogen hebben in het offer van Christus. Alles wat met de ban is geslagen en daardoor aan de HEERE is gewijd, geeft de HEERE aan de priesters.

De woorden “alle”, “alles”, “elk” en “al” (Ez 44:30) wijzen op een enorme hoeveelheid (vgl. 2Ko 9:8). En van die enorme hoeveelheid krijgen de priesters “het beste”. Het volk moet de priesters ook het beste van hun deeg geven. Als het volk dat doet, zal er zegen op hun huis rusten. Alles dient tot bevordering van de priesterdienst. Tot slot komt nog als een groot contrast dat de priesters niets mogen eten wat een onbekende of gewelddadige dood is gestorven (Ez 44:31), wat niet door mensenhand is geslacht.

Zij die God als hun erfelijk bezit hebben, hoeven zich niet druk te maken over bezittingen en erfenissen op aarde. Als we God hebben, hebben we alles en daarom genoeg. Paulus bevestigt deze waarheid in wat hij aan de Korinthiërs schrijft: “Laat daarom niemand in mensen roemen; want alles is van u: hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Kefas, hetzij wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomstige dingen, alles is van u; en u bent van Christus, en Christus is van God” (1Ko 3:21-23).

Copyright information for DutKingComments