Ezekiel 6:11

Oordeel door zwaard, honger en pest

Ezechiël krijgt de opdracht om zichzelf in de hand te slaan, met zijn voet te stampen en ‘ach’ te zeggen, als een uiting van afkeer over “alle gruwelijke slechte daden van het huis van Israël” (Ez 6:11). Hij wordt zo weer persoonlijk betrokken bij het oordeel dat God over Zijn volk brengt. De aankondiging van oordeel is geen gevoelloze zaak. Het bewerkt een emotionele reactie bij ieder die dit moet doen.

Het oordeel zal over Jeruzalem komen door het zwaard van de vijand, door de honger vanwege de belegering en door de pest die als gevolg van de verhongering zal komen. Het volk heeft hier niet de keus om een van deze plagen te kiezen, zoals eens David (2Sm 24:13-14), maar zal door elke plaag worden getroffen.

De pest die door het land waart, zal allen treffen die verder weg in het land wonen (Ez 6:12). Het zwaard treft hen die in en om de stad zijn, omsingeld door de vijanden. Wie zich heeft kunnen verbergen en voor het zwaard gespaard is gebleven, zal de langzame hongerdood sterven. Op deze wijze zal God Zijn grimmigheid ten uitvoer brengen. Hij kondigt duidelijk aan wat Hij zal doen.

Als de gesneuvelden op al die plaatsen liggen waar zij hun stinkgoden eer hebben bewezen, zullen ze weten dat Hij de HEERE is (Ez 6:13). Hier hebben we weer die kennis van de HEERE door en na het oordeel. Het is vreselijk God te leren kennen in het oordeel (Hb 10:31). Die kennis zullen ze ook opdoen door Gods oordeel over hun land dat Hij tot een woestenij zal maken die erger is dan de woestijn van Dibla (Ez 6:14). De woestijn van Dibla ligt vermoedelijk ten oosten van Moab (zie Nm 33:46 Almon-Diblathaïm en Jr 48:22 Beth-Diblathaïm).

Copyright information for DutKingComments