Ezekiel 8:12

Afgoderij door de oudsten

De HEERE brengt hem in het visioen bij de ingang van de voorhof, waar hij een gat in de muur ziet (Ez 8:7). Hij krijgt de opdracht door de muur heen te breken, waarschijnlijk omdat het gat te klein is om er doorheen te kruipen (Ez 8:8). Als hij dat heeft gedaan, ziet hij een ingang. De HEERE zegt tegen hem dat hij door die ingang naar binnen moet gaan en vertelt erbij dat hij “de boosaardige gruweldaden” zal zien die in die ruimte gebeuren (Ez 8:9). Ezechiël gaat naar binnen en ziet dat er op de muur, helemaal in het rond, “alle vormen van kruipende dieren, afschuwelijke dieren en alle stinkgoden van het huis van Israël” gegrift staan (Ez 8:10).

Dan ziet hij dat er zeventig mannen van de oudsten van het huis van Israël voor staan (Ez 8:11). Het getal zeventig is niet zonder betekenis. Het is de voltallige oudstenraad. Zij vertegenwoordigen het hele volk. Jaäzanja, de zoon van Safan, speelt onder deze afvallige leiders de hoofdrol. Zijn naam wordt als enige vermeld. Ook wordt vermeld dat hij “in hun midden” staat, wat aangeeft dat hij in dit gebeuren een centrale plaats inneemt. Er wordt naar hem gekeken, hij geeft het voorbeeld.

Zijn vader Safan is een trouwe man geweest die een belangrijke rol heeft vervuld in de opwekking onder koning Josia (2Kr 34:14-20). Jaäzanja heeft ook broers en neven die de HEERE trouw zijn (Jr 26:24; Jr 29:3; Jr 36:10-11; Jr 40:7). Jaäzanja betekent ‘Jahweh luistert’, maar hij leeft niet naar de betekenis van die naam. Hij is een diep triest voorbeeld van iemand die tot een gezin behoort waar de Heer wordt gediend, maar zich bewust van Hem afkeert en de wereld gaat dienen en daarin zelfs een leider van de afvalligheid wordt. Het laat de ernstige waarheid zien dat geloof geen erfgoed is. Iedere persoon is zelf voor God verantwoordelijk.

Alle oudsten hebben ieder een wierookvat in de hand, waarvan een geurige wolk van reukwerk, het symbool van aanbidding, opstijgt. Ze zijn vol overgave bezig met het bedrijven van hun afgoderij. De HEERE vraagt Ezechiël of hij wel heeft gezien wat de oudsten van het huis van Israël “in de duisternis doen” (Ez 8:12). Wat zij doen, kan het daglicht niet verdragen. Ze zijn er als groep, maar ieder is op zijn eigen duistere manier in zijn eigen kamer, zijn eigen hart en gedachten, bezig met zijn eigen afbeelding.

Daarbij menen ze in hun verblinding en dwaasheid dat de HEERE hen niet ziet. Hij heeft immers het land verlaten, zo zeggen ze. Misschien hebben ze wel als argument gebruikt dat Hij hen wel van de Babylonische belegering zou hebben bevrijd als Hij nog in het land zou zijn. Zo beschuldigen ze Hem van ontrouw en rechtvaardigen ze hun afgodische praktijken. Terwijl zij zo praten en hun afgoderij bedrijven, slaat de HEERE hen gade en laat wat zij zeggen en doen zelfs in een visioen aan Ezechiël zien. Tot welke dwaasheden kan een mens toch vervallen als hij God buitensluit!

Dit tafereel herinnert aan de “onvruchtbare werken van de duisternis”, aan de dingen die “in het geheim gebeuren”, waarvan Gods Woord zegt dat ze moeten worden veroordeeld (Ef 5:11-12). Ons lichaam is een tempel van de Heilige Geest, maar het kan gebeuren dat wij in de verborgen hoeken van ons hart zondige gedachten koesteren. Door Zijn Geest wil God die muur doorbreken. Hij wil ons de zonde duidelijk maken, opdat we die veroordelen.

Wat Ezechiël heeft gezien, zijn nog niet alle gruweldaden. Hij zal er nog meer zien (Ez 8:13).

Copyright information for DutKingComments