Ezekiel 9:7-8

Het oordeel begint bij het huis van God

De voltrekkers van het oordeel krijgen de opdracht achter de Man in linnen aan te trekken (Ez 9:5). Ze moeten zonder iemand te ontzien en zonder enig medelijden voor wie dan ook door de stad trekken en doden. Het oordeel is zonder aanzien des persoons, er wordt niet gelet op leeftijd en geslacht (Ez 9:6; vgl. 2Kr 36:17). Ze mogen echter niemand zelfs maar aanraken die het merkteken heeft dat door de Man in linnen is aangebracht. Het teken is de zekere bescherming tegen het oordeel, omdat Hij het heeft aangebracht.

De HEERE zegt ook waar de zes mannen moeten beginnen. Naar het Goddelijk beginsel moeten ze daar beginnen waar de ergste zonden zijn gebeurd en dat is op de plaats waar de grootste voorrechten zijn gegeven. Juist op die plaats heeft Zijn volk die versmaad en vervangen door de grootste gruwelen. Het is een illustratie van het gezegde: het verderf van het beste is het ergste verderf. Daarom moeten ze bij het huis van God beginnen. Zij die in de nauwste relatie tot God staan en in Zijn huis dienen, zijn het meest verantwoordelijk in overeenstemming met dit grote voorrecht te leven. Als dat niet gebeurt, zijn zij het meest schuldig.

Dat hebben de twee oudste zonen van Aäron ervaren. Zij zijn God in Zijn woonplaats genaderd op een eigenzinnige manier. Daarvoor heeft God hen moeten oordelen. Als reden voor dit oordeel spreekt Hij uit: “In hen die tot Mij naderen, wil Ik geheiligd worden” (Lv 10:3). Naar dit beginsel handelt God ook met Zijn nieuwtestamentische huis, de gemeente: “Want het is nu tijd dat het oordeel begint bij het huis van God” (1Pt 4:17).

Wanneer de mannen beginnen te oordelen, beginnen ze ook bij de meest verantwoordelijken, “de oudere mannen”, de vijfentwintig die de zon aanbidden (Ez 8:16). Ze krijgen de opdracht “het huis” – hier veelzeggend niet ‘Mijn huis’ genoemd – met de gesneuvelden te verontreinigen (Ez 9:7). Dat is niet anders dan zichtbaar maken wat de toestand van dat huis allang was. Zo maakt God de verborgen overtredingen zichtbaar.

Ezechiëls reactie – antwoord van de HEERE

Het lijkt erop dat Ezechiël zich zo nauw betrokken heeft gevoeld bij wat de HEERE tegen de zes mannen en de Man in linnen heeft gezegd, dat hij zich in hun midden waant. Als hij de mannen ziet weggaan om toe te slaan, voelt hij zich alleen achterblijven (Ez 9:8).

Niet het aanbrengen van het merkteken door de Man in linnen maakt grote indruk op hem, maar het toeslaan van de mannen met hun verdelgingswapen. Hij heeft gezien welke gruwelen het volk heeft bedreven (Ez 8:1-16). Wanneer hij echter ziet hoe het oordeel zonder medelijden wordt voltrokken, werpt hij zich op zijn gezicht en doet voorbede. Deze liefde voor een goddeloos volk dat door God geoordeeld moet worden, zien we ook bij mensen als Mozes en Paulus.

Hij roept het uit tot de Heere HEERE (Adonai Jahweh) of Hij van plan is wat er nog in Jeruzalem van Israël over is door Zijn grimmigheid te gronde te richten. Dat kan toch niet waar zijn? Ezechiël is nog te zeer verbonden aan de stad om te kunnen geloven dat de stad verwoest zal worden. We zien later hetzelfde bij de discipelen van de Heer Jezus. Zij zijn onder de indruk van de tempel, terwijl daar voor de Heer geen plaats is. Hij zegt hun dan ook dat er geen steen op de andere zal worden gelaten (Mk 13:1-2).

God geeft Ezechiël antwoord en verantwoordt Zich (Ez 9:9). Israël en Juda hebben “buitengewoon” gezondigd. “Het land is vol bloed, en de stad vol buiging van het recht” (vgl. Ex 23:2b) Twee keer gebruikt God het woord “vol”. De maat van de ongerechtigheid is vol. Het kan niet erger. God is geduldig, maar als de maat vol is, moet Hij oordelen. Als Zijn volk geen oog meer voor Hem heeft, als het doet alsof Hij er niet is, terwijl Hij zo vaak Zijn goedheid en ook Zijn tucht heeft laten zien, is hun situatie onverbeterlijk en moet het oordeel zonder uitzondering en zonder medelijden komen (Ez 9:10). Ze krijgen niet meer dan ze verdienen, niets anders dan waar ze zelf om vragen. Hun eigenwillige weg komt op hun eigen hoofd.

Oordeel heeft echter niet het laatste woord. Op treffende wijze komt op dit moment de Man Die in linnen is gekleed met de schrijverskoker aan Zijn middel verslag uitbrengen (Ez 9:11). Hij heeft gedaan wat Hem door God is geboden: Hij heeft het merkteken aangebracht op de voorhoofden van hen aan wie het oordeel voorbij zal gaan. Dit betekent dat niet heel het volk is verdelgd, maar dat er een overblijfsel is. God denkt aan de Zijnen wanneer ze in de grootste nood zijn en beschermt hen.

Een dergelijk verslag kan alleen de Heer Jezus uitbrengen. Alleen Hij kan zeggen: “Ik heb gedaan, zoals U Mij geboden had.” Geen ander mens heeft dat ooit voor God kunnen uitspreken of zal dat ooit kunnen uitspreken. Hij alleen heeft volmaakt gedaan wat Hem is opgedragen. Wat de Man hier zegt, herinnert op indrukwekkende wijze aan de woorden van de Heer Jezus tot Zijn Vader: “Ik heb U verheerlijkt op de aarde, terwijl Ik het werk heb voleindigd dat U Mij te doen hebt gegeven” (Jh 17:4). Daarbij hoort ook dat Hij hen zou bewaken die de Vader Hem heeft gegeven, wat Hij ook volmaakt heeft gedaan (Jh 17:12; Jh 18:8-9).

Copyright information for DutKingComments