Ezra 4:1-3

Inleiding

Als het volk met de tempelbouw begint, komt de tegenstander in actie. God komt niet tussenbeide. Hij erkent de heerschappij van de volken, die gekomen is vanwege de ontrouw van Zijn volk. Hoewel Hij niet tussenbeide komt, is Hij niet onverschillig ten aanzien van wat Zijn volk doet en wat er met hen gebeurt. Hij wacht tot de tijd rijp is om Zijn volk weer tot werkzaamheid op te wekken.

Tegenstanders willen meewerken

Zodra het fundament is gelegd, verschijnen de tegenstanders op het toneel, net als bij het begin van de gemeente (Ea 4:1-2). De eerste aanval komt niet van binnen, maar van buiten. Zodra er maar ergens op aarde een zegening van God komt, komt ook direct de duivel met zijn listen en vijandschap. De Geest van God noemt de mannen die wensen mee te bouwen aan de tempel, “tegenstanders”. Hun woorden klinken vriendelijk, maar de Geest toont direct hun ware karakter. Zij zijn tegenstanders. Zij zoeken de ondergang van de weinige teruggekeerden.

Hun tactiek is die van de duivel die met listen probeert invloed te krijgen. Zouden ze eenmaal voet binnen de stad van God hebben gekregen, dan was hun list geslaagd en zouden ze hun verderfelijk werk kunnen uitvoeren. Hun opzet is niet bouwen, maar afbreken. Voor het kleine en zwakke overblijfsel is het een verzoeking. Het aanbod vermeerdert het aantal handen voor de bouw. De bouw zou gemakkelijker en sneller gaan. Zo zou het in elk geval lijken. De werkelijkheid is echter dat hun kracht kleiner zou worden. De veiligheid en kracht van het volk liggen in hun afzondering voor God. Als dat vergeten wordt, gaan christenen zich bezighouden met wereldse vraagstukken, wat ten koste gaat van de bouw van Gods huis.

De tegenstanders beweren dat ze dezelfde God aanroepen en ook offers hebben gebracht (Ea 4:2). Ze nemen een vriendelijke houding aan, ze willen vriendschap sluiten. Hier komt de satan “als een engel van het licht” (2Ko 11:14), terwijl we hem in Ea 4:4 zien “als een brullende leeuw” (1Pt 5:8).

Esar-Haddon is de zoon van Sanherib en heeft de weerspannige stammen van Israël weggevoerd (2Kn 17:6-8). Door hem zijn andere volken naar Samaria gebracht. Er is een mengvorm van godsdienst ontstaan, waarbij zij de HEERE vereren en tevens hun afgodsbeelden dienen (2Kn 17:41). Naar hun eigen belijdenis behoren de tegenstanders niet bij het volk van God, hoewel ze zich in het land bevinden. Ze weten ook niets van verlossing door het bloed, ze kennen Gods machtige daden voor Zijn volk niet. Wat ze weten, hebben ze van horen zeggen.

Het aanbod om samen te werken is een valstrik. Het overblijfsel doorziet de list en ontmaskert hen als valse arbeiders (vgl. Op 2:2; 2Ko 11:13). De bouw van de tempel mag door niemand anders gebeuren dan alleen door leden van Gods volk. Hun antwoord is: “Wíj alleen” (Ea 4:3). Dat is geen enghartigheid, maar trouw aan de HEERE.

De gemeente heeft dat vergeten. Uit haar geschiedenis blijkt dat ze zelfs bewust de hulp van de wereld heeft gezocht. We moeten de bijzondere plaats van de gemeente van God niet opgeven omdat we maar een zwak overblijfsel zijn. We moeten het beginsel nooit opgeven dat alleen zij die leden van het lichaam van Christus zijn, hun plaats van verantwoordelijkheid in het werk van de Heer kunnen innemen. We moeten niet zwichten voor de geest van deze tijd.

De laatste woorden van Ea 4:3 zijn een verootmoedigende belijdenis van hun positie van slavernij onder de volken. Daarin ligt opgesloten het gemis aan vroegere heerlijkheid en de aanwezigheid van zwakheid, beide als gevolg van hun falen en het oordeel van God daarover. Het geloof rekent echter op de genade die in God aanwezig is en die een nieuw begin mogelijk heeft gemaakt. Daarom is er ook een moedig optreden en een weigering een verbinding aan te gaan met hen die niet tot Gods volk behoren. Zij spreken in de geest van wat God in Psalm 50 tegen de goddeloze zegt (Ps 50:16).

Na de weigering openbaart zich de ware aard van de tegenstanders (Ea 4:4). Het vlees haat het om niet meegeteld te worden in het werk van God. Nu proberen de tegenstanders via intimidatie het werk te verstoren. De tegenstand bestaat niet uit een incident, maar houdt voortdurend aan, zolang Kores leeft (Ea 4:5).

Copyright information for DutKingComments