Ezra 6:8

Inleiding

In dit hoofdstuk hebben we het bewijs dat God nooit een gehoorzaam en vertrouwend volk aan zichzelf overlaat. Het onderzoek en het bevel van Darius maken aan het geloof duidelijk dat God achter de schermen aan het werk is. We zien ook dat Hij de macht van de vijand gebruikt voor de voortgang van Zijn voornemens. Het is er een voorbeeld van hoe voor hen “die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede” (Rm 8:28; Fp 1:12).

Onderzoek en bevel van Darius

Als Darius de brief heeft ontvangen, geeft hij bevel een onderzoek in te stellen (Ea 6:1). Dan wordt een boekrol gevonden die de waarheid van de gebeurtenissen aan het licht brengt (Ea 6:2; vgl. Es 6:1-2). Darius is een groot vereerder van Kores, de stichter van het rijk. Dat verklaart zijn bereidheid zo te handelen zonder zich iets aan te trekken van wat Arthahsasta heeft bevolen. Deze laatste heeft trouwens een wet veranderd die niet veranderd mocht worden (Dn 6:16).

Wat de teruggekeerde Joden hebben beweerd, is onderzocht en juist bevonden (Ea 6:3). Er worden zelfs details meegedeeld met betrekking tot het doel van het huis, de afmetingen van het fundament en de materialen. Het doel van het huis is dat er offers worden gebracht. De “hoogte” van het fundament spreekt van het verheven, hemelse karakter dat daar gekend wordt – ver boven het niveau van de wereld en de gedachten van de mens. De “breedte” spreekt ervan dat elk deel van de waarheid daar zijn plaats moet hebben.

De materialen zijn “gehouwen stenen” en “nieuw hout” (Ea 6:4). Zij spreken van de gelovigen die enerzijds levende stenen zijn (1Pt 2:5) en anderzijds een nieuwe schepping (2Ko 5:17). Alles moet uit de koninklijke schatkist worden betaald, wat wil zeggen dat de mens aan Gods gebouw niets kan bijdragen. Het terugzetten van de vaten in het huis van God (Ea 6:5) wijst ons erop dat het niet genoeg is de waarheid van ‘het huis’ te kennen, maar dat we ook zelf vaten tot eer moeten zijn. We moeten onze plaats in Gods huis, de gemeente, innemen en ons voor Hem beschikbaar stellen om dat te doen waarvoor Hij ons geschikt gemaakt heeft.

Wat in de gevonden boekrol staat, is duidelijk. Darius geeft direct bevel aan de mensen die hem hebben geschreven om de Joden niet meer lastig te vallen en hun geen strobreed in de weg te leggen (Ea 6:6-7). In plaats van de bouw te verhinderen krijgen de tegenstanders bevel van Darius om de Joden te helpen bij de bouw door hen van het nodige te voorzien (Ea 6:8). Dat betreft een vergoeding van de onkosten en het ter beschikking stellen van offers (Ea 6:9). Hier zien we dat ‘eten uit de eter en zoetigheid uit de sterke’ komt (Ri 14:14a).

Alles wat nodig is voor onze offerdienst, wordt ons door God “dagelijks”, dat wil zeggen elke dag, volledig ter beschikking gesteld. Hij heeft het in Zijn Woord voor ons klaarliggen. In Zijn Woord wordt ons de kostbaarheid van Christus voor God op elke bladzijde ontvouwd, opdat wij die zullen nagaan en ons erin verheugen. Voor wie daarin belangstelt, liggen alle voorzieningen voor de eredienst klaar.

Darius stelt prijs op de voorbede van dit verachte gezelschap (Ea 6:10). Hij weet dat dit volk een biddend volk is en dat God het gebed van Zijn volk verhoort. Als iemand voorbede vraagt of voorbede doet, betekent het dat zo iemand de waarde van het gebed kent (vgl. Ko 4:2-4). De eerste taak van het huis van God is dat het een huis van gebed is “voor alle mensen, voor koningen en alle hooggeplaatsten” (1Tm 2:1-2; Js 56:7b).

Darius besluit zijn schrijven met enkele strafbepalingen voor hen die zijn bevel met betrekking tot de bouw van Gods huis overtreden. Hij stelt zelf een strafmaat. Hij bepaalt dat wie zich tegen Gods huis keert, zal worden opgehangen aan een balk uit zijn eigen huis, waarna zijn huis tot een mesthoop zal worden gemaakt (Ea 6:11). Hij wenst dat God Zijn oordeel laat komen over ieder die schade toebrengt aan het huis waar Hij Zijn Naam heeft doen wonen (Ea 6:12). Hieruit blijkt dat Darius ermee bekend is geweest dat Jeruzalem de stad is van de “God, Die Zijn Naam daar heeft doen wonen” (vgl. Dt 12:5; 10-11).

Als de tegenstanders het bericht van Darius hebben ontvangen, handelen ze op “deze zorgvuldige wijze, overeenkomstig wat koning Darius had toegezonden” (Ea 6:13). Daarmee eindigt de tegenstand. Onder invloed van het profeteren van Haggaï en Zacharia wordt het huis voltooid (Ea 6:14). Alleen Haggaï wordt profeet genoemd, hoewel Zacharia met net zoveel recht zo genoemd mag worden. Het gaat in dit geval echter vooral om een woord voor het geweten van het volk. Dat heeft het volk nodig en dat komt van Haggaï.

Het werk is stilgelegd tot het tweede jaar van Darius (Ea 4:24). In het zesde jaar zijn ze ermee klaar (Ea 6:15). Wanneer de fundamenten zijn gelegd, is niet met zekerheid te zeggen, omdat we de verstreken tijd tussen Kores en Darius niet weten, maar het wordt geschat op ruim vijftien jaar eerder.

Copyright information for DutKingComments