Ezra 7:10

Inleiding

Hier begint het tweede deel van het boek. In het eerste deel gaat het over de herbouw van het altaar en de tempel. In het tweede deel gaat het over de zending en het werk van Ezra persoonlijk. Na de dienst van Jozua en Zerubbabel voor de bouw is nu de dienst van Ezra nodig. Zijn zorg gaat uit naar het “aanzien” van het huis van de HEERE (Ea 7:27). Daarvoor is het nodig dat het Woord van God op het hart en het geweten van het volk wordt gelegd. Dat gaat Ezra doen.

We zijn hier ongeveer zestig jaar na de inwijding van de tempel in Ezra 6 en ca. tachtig jaar na de oproep van Kores in Ezra 1. We bevinden ons te midden van een nieuwe generatie. Hier begint een nieuw ontwaken. God wekt de geest op van een aantal Israëlieten die tot nu nog in Babel zijn gebleven en vult hun hart met het verlangen naar Jeruzalem te gaan. Ezra is daarvan de leider als een directe afstammeling uit de lijn van Pinehas, aan wie een eeuwig priesterschap is beloofd. Ezra is daarvan het bewijs (Nm 25:7-13).

De geschiedenis van Ezra bestaat uit twee delen. Het eerste deel beschrijft zijn reis vanuit Babel (Ezra 7-8). Het tweede deel gaat over zijn werk in Jeruzalem (Ezra 9-10). De omstandigheden waaronder hij reist en werkt zijn gewoon. Hij wordt niet door wonderen begeleid. We zien geen ontvouwing van kracht. Zijn bronnen zijn dezelfde als die wij ook nog hebben: het Woord van God en de tegenwoordigheid van God.

Ezra naar Jeruzalem

Het hoofdstuk begint met “na deze gebeurtenissen” (Ea 7:1). Dat zijn de gebeurtenissen in verband met de voltooiing en de inwijding van de tempel in het vorige hoofdstuk. Het boek Ezra eindigt dus niet met Ezra 6. Darius, over wie het gaat in Ezra 5-6, is opgevolgd door zijn zoon Ahasveros. Dit is de Ahasveros van het boek Esther. Ahasveros is weer opgevolgd door zijn zoon Arthahsasta. We komen hem ook tegen in Nehemia 2, ongeveer dertien jaar later.

God gaat in Zijn goedheid voort met te waken over Zijn volk, ondanks hun ontrouw en falen. Dat doet Hij zelfs dan als ze maar een klein overblijfsel zijn dat door Zijn genade aan het verval is ontkomen, maar dat die genade vergeet en zelf ook weer ontrouw wordt. Hij geeft Ezra in het hart aan het overblijfsel in Jeruzalem te denken. Het volk heeft geen behoefte aan macht, want die is door God aan anderen gegeven. Het heeft behoefte aan de kennis van Zijn wil en voorschriften, van Zijn gedachten in Zijn Woord (Ea 7:25).

Het geslachtsregister van Ezra is met zijn lengte van zestien voorouders uniek in het Oude Testament. Een aantal namen is bekend uit de geschiedenis van Israël. “Zadok” (Ea 7:2) wordt geprezen om zijn trouw, “Pinehas” (Ea 7:5) om zijn ijver. “Aäron” (Ea 7:5) is een type van Christus, de bron van ware dienst.

Deze Ezra (betekent ‘hulp’), uit wiens geslachtsregister blijkt dat hij een priester is, trekt op uit Babel (Ea 7:6). Behalve priester – dat is hij door geboorte – is hij ook “een vaardig schriftgeleerde, [bedreven] in de wet van Mozes”. Dat is niet door zijn geboorte, maar door ijverig onderzoek van de Schriften. Hij is bekwaam in de wet van Mozes, waarvan het volk is afgeweken. De wet moet nu weer in het licht geplaatst worden. Zijn studie van de Schriften heeft bij hem het verlangen gewekt om Gods volk daarmee te dienen.

Ezra heeft aan de koning gevraagd om naar Jeruzalem te mogen gaan. Daarmee heeft hij het gezag van de koning erkend als door God aan hem gegeven. Dat God het gezag daar heeft gelegd, zien we ook aan de tijdrekening. Er wordt gerekend naar de heidense overheersers van Gods volk. Ze trekken op “in het zevende jaar van koning Arthahsasta” (Ea 7:7; Ea 7:8). Het bevestigt dat Israël leeft in “[de] tijden van [de] volken” (Lk 21:24), die zijn aangebroken toen God Nebukadnezar de wereldheerschappij gaf (Dn 2:37-38).

De koning heeft Ezra toegestaan naar Israël te gaan, want God heeft zijn hart bewerkt omdat het verlangen van Ezra overeenstemt met Zijn verlangens. Het is goed om ons aan Gods handen toe te vertrouwen. We zijn geneigd om over slagbomen heen te springen die door mensen op onze weg zijn geplaatst. We moeten leren wachten op God, tot Hij die slagbomen wegneemt. De koning geeft hem niet alleen toestemming om te gaan, maar ook alles waar hij om heeft verzocht – zie de brief die de koning meegeeft (Ea 7:11-26).

Ezra trekt niet alleen op uit Babel. Er gaan nog andere leden van Gods volk mee. Het zijn “[sommigen] van de Israëlieten en van de priesters, de Levieten, de zangers, de poortwachters en de tempeldienaren” (Ea 7:7). Dit gezelschap verlangt naar het land en de stad en het huis van God. Mogelijk dat door het onderwijs van Ezra uit de Schriften zij allen dit verlangen hebben gekregen. Ze zullen zich bewust zijn geworden door Gods Geest, dat ze in Babel niet kunnen zijn wat ze in Gods ogen zijn: Zijn volk dat Hij uitgekozen heeft om Hem te dienen in het land en op de plaats die Hij uitgekozen heeft.

De reis naar Jeruzalem duurt vier maanden (Ea 7:8-9). Dat Ezra veilig in Jeruzalem aankomt, dankt hij aan “de goede hand van God over hem” (Ea 7:9). Daaraan alleen schrijft hij elke stap toe die hij voorwaarts mag doen. Dit wordt nog enkele keren genoemd (Ea 7:28; Ea 8:18; 22; 31).

Dan zien we een mooie en leerrijke volgorde voor het bezig zijn met Gods Woord (Ea 7:10). Bijbelstudie is niet een intellectuele, verstandelijke bezigheid, maar een persoonlijke studie voor het eigen leven en tot onderwijs voor de gemeente:

1. Het begint in het hart. Ezra heeft in de eerste plaats “zijn hart erop gericht om de wet van de HEERE te onderzoeken”. Zijn hart erop richten wil zeggen dat hij geestelijke oefening kent, zoals een Timotheüs (1Tm 4:16).

2. Het tweede is dat hij zijn hart er ook op heeft gericht “om die te doen”. Wat we uit Gods Woord hebben geleerd, zullen we eerst zelf in praktijk moeten brengen.

3. Pas daarna kan het derde komen: “Om in Israël de verordeningen en bepalingen te onderwijzen.” Een goede leraar zal altijd moeten kunnen wijzen op zijn eigen voorbeeld, zoals ook Paulus verschillende keren doet (Hd 20:20; 35; Fp 3:17; 1Th 1:5-6).

De dienst van Ezra is een dienst die de teruggekeerden nu juist nodig hebben. Hij is niet een intellectueel onderzoeker van de Schriften. Hij is niet iemand die onderwijst wat zijn eigen hart niet heeft geraakt en zijn eigen wegen niet bepaalt. We kunnen bijvoorbeeld spreken over de komst van de Heer, zonder dat ons eigen leven erdoor gevormd wordt. Of we spreken over de eenheid van het lichaam van Christus, terwijl we in de praktijk sektarisch handelen.

Copyright information for DutKingComments