Galatians 1:14

Paulus, een unieke apostel

In deze verzen levert Paulus het bewijs dat zijn evangelie en apostelschap niet een menselijke, maar een Goddelijke bron hebben:

1. In Gl 1:13 getuigt hij van zijn haat tegen de christenen.

2. In Gl 1:14 vertelt hij over zijn fanatieke ijver als Jood.

3. In de Gl 1:15-16 komt God zijn leven binnen.

4. In de Gl 1:16-24 beklemtoont hij dat zijn apostelschap losstaat van dat van de twaalf apostelen.

Hij vertelt iets over zijn leven vóór, bij en na zijn bekering.

Gl 1:13. Zijn “vroegere wandel in het Jodendom” heeft van hem een vervolger en verwoester van de gemeente van God gemaakt. Met dit getuigenis veroordeelt Paulus de neiging van de Galatische gelovigen om terug te keren naar dat wat hem op die weg heeft gebracht. Het is altijd zo geweest en het is nog steeds zo, dat een mens die tot wetticisme vervalt, een vervolger wordt van iemand die uit genade wil leven.

Gl 1:14. Achter de terreurdaden van Paulus zat zijn fanatisme voor de Joodse godsdienst. Hij wist al voor zijn bekering dat een combinatie van wet en genade onmogelijk is. Alleen bekeek hij het toen van de kant van het Jodendom en de wet. Hij was doorkneed in het Jodendom. Hij wist alles van het Judaïsme waarheen de Galaten wilden terugkeren. Het moet zijn lezers duidelijk zijn dat een mens zoals hij geweest is voor zijn bekering, zich nooit door enig ander mens zal laten overtuigen van het verkeerde waarmee hij bezig is.

Gl 1:15. Zijn bekering is alleen het werk van Gods genade. Daarom staat er ook “toen het God … behaagde”. Dat God in zijn leven heeft ingegrepen, is niet door hem gezocht en hij heeft het ook niet verdiend. Zijn redding komt uitsluitend van God.

Alles wat hij voor zijn bekering is geweest – zijn afstamming, opvoeding, bezigheden –, diende als voorbereiding voor de bijzondere roeping die hij door Gods genade zou ontvangen. Hierin komt op een schitterende wijze Gods voornemen tot uiting. God wist wat Hij met deze man wilde doen. Dat wil niet zeggen dat God de zonden van Paulus heeft gewild of zelfs bewerkt. God is nooit de Bewerker van de zonde. God staat erboven. Hij kan wel iemand door zijn verleden gebruiken voor een taak die bij dat verleden aansluit. Dat heeft Hij met Paulus gedaan en dat doet Hij nog steeds met mensen vandaag. Hij doet dat ook met jou.

Gl 1:16. Het uitgangspunt voor Paulus’ dienst is de openbaring van Gods Zoon in hem. Er staat niet ‘aan’ hem, maar “in” hem. Dat wijst op de innerlijke en innige verbinding die bij de bekering tussen de gelovige en de Heer Jezus ontstaat en daarna blijft voortbestaan. Die verbinding komt tot uiting in de woorden die Paulus bij zijn bekering te horen krijgt: ”Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?” (Hd 9:4). Hij vervolgde de gelovigen, de leden van de gemeente van God, maar dat betekende dat hij in wezen het Hoofd van de gemeente, de Heer Jezus, vervolgde. De Heer Jezus en de gemeente zijn een.

In de benaming “Zoon” ligt de hele rijkdom van het evangelie opgesloten. Hij, de Zoon, is de inhoud van zijn eerste prediking (Hd 9:20). Er wordt een Persoon verkondigd, niet een leer. Deze Persoon is de eeuwige Zoon. Daarom kan de verkondiging niet beperkt blijven tot Israël, maar moeten ook de volken van Hem horen.

Gl 1:17. Na zijn bekering bezoekt Paulus niet de ‘geestelijke top’ in Jeruzalem. Hij zoekt de eenzaamheid in Arabië, waarschijnlijk in een woestijn, om alleen met God te zijn. Hij wilde door God onderwezen worden voor de dienst die hij moest gaan uitoefenen.

Ieder die de Heer wil dienen, heeft zijn of haar ‘Arabië’ nodig. Dat was zo bij Mozes, bij David, bij Elia en bij andere mensen uit de Bijbel. Dat is ook zo bij jou. Je krijgt je gave en opdracht van de verheerlijkte Heer. Je wordt door Hem onderwezen door het lezen van Zijn Woord en het gesprek met Hem in het gebed. Als er werkelijk een dienst voor de Heer in jouw leven zichtbaar wordt, zal de gemeente dat erkennen.

Zoals het met Paulus en anderen uit de Bijbel is gegaan, is heel wat anders dan het in de dienst stellen nadat een opleiding aan een bijbelschool of een theologische faculteit met een diploma is afgerond. Paulus is na zijn bekering drie jaar in Arabië en Damascus bij God ‘op school’ geweest.

Gl 1:18-19. Pas daarna gaat hij voor een kort bezoek naar Jeruzalem om met Kefas, dat is Petrus (Jh 1:41-43) kennis te maken. Van de andere apostelen heeft hij alleen Jakobus, de broer van de Heer, gezien. Alles wijst erop dat er van een erkenning, opleiding of taakstelling door de twaalf geen sprake is geweest.

Gl 1:20. Nu Paulus op dit punt in het verhaal van zijn levensloop is aangekomen, spreekt hij een ernstige bezwering uit. Hij doet dat om te benadrukken dat alles wat hij tot nu toe heeft verteld, de zuivere waarheid is.

Gl 1:21. Vervolgens maakt hij melding van een verblijf in Syrië en Cilicië, waar hij mogelijk tien of meer jaren heeft doorgebracht. Waarschijnlijk maakt hij hiervan melding om aan te geven dat hij gedurende langere tijd geen contact met de apostelen in Jeruzalem heeft gehad.

Gl 1:22-24. Ook met de Judese gemeenten “die in Christus zijn”, heeft hij geen contact gehad. Die gemeenten hebben hem niet gezien. Ze hebben wel gehoord van het evangelisatiewerk dat hij (ongetwijfeld) in Syrië en Cilicië heeft gedaan. Daarvoor verheerlijkten zij zelfs God. Op deze wijze stemden zij ermee in dat hij de zuivere, onvervalste boodschap van het evangelie predikte.

Dat is opnieuw een les voor de Galaten, en ook voor ons: de waarheid van het evangelie werkt uit dat God wordt verheerlijkt. Dat staat tegenover de uitwerking van een evangelie dat vermengd is met de wet: daardoor wordt de mens verheerlijkt.

Ik hoop dat God wordt verheerlijkt – en niet wijzelf – in alles wat jij en ik voor de Heer mogen doen.

Lees nog eens Galaten 1:13-24.

Verwerking: Openbaring en opdracht horen bij elkaar. Hoe laat de Heer Zich aan jou zien en welke invloed heeft dat op jouw taak?

Copyright information for DutKingComments