Galatians 5:6

De christelijke vrijheid

Paulus kan nu beginnen met het praktische gedeelte van zijn brief. In Galaten 1-2 heeft hij een stukje geschiedenis behandeld. In Galaten 3-4 is hij uitvoerig ingegaan op de leer die de valse leraren brachten. In de twee slothoofdstukken bespreekt hij de praktische uitwerking van het onderwijs dat hij in de vorige hoofdstukken heeft gegeven.

Gl 5:1. Voor de overgang van leer naar praktijk is Gl 5:1 uitstekend geschikt. Het vers is een afsluiting van het leerstellige deel en tevens een inleiding op het praktische deel. Als je Gl 5:1 laat aansluiten op Galaten 4, klinkt het als een conclusie. De gedachte is dan, dat de christen vrij is van allerlei wetten die hem in slavernij hebben gehouden. Wat dan meer op de voorgrond staat, is het negatieve, dat wat weggedaan is.

Je kunt Gl 5:1 ook zien als de inleiding op het gedeelte dat volgt en dan gaat vooral om het positieve doel dat Christus voor ogen stond toen Hij ons vrijmaakte en dat is de vrijheid zélf. Hij wil ons in dezelfde vrijheid plaatsen die Hij ook Zelf kent. Dat is ware vrijheid: vrij zijn zoals Hij. Zijn vrijheid was en is om de wil van Zijn Vader te volbrengen. Onze vrijheid heeft hetzelfde doel: het verlangen de wil van de Vader te doen.

De Heer Jezus heeft die vrijheid voor ons bewerkt op het kruis. Door dat werk heeft Hij ons onttrokken aan elke denkbare vorm van slavernij, of het nu de wet betreft of de zonde. In Galaten 3, waar ook gesproken wordt over vrijheid, ligt de nadruk op de prijs die Hij heeft betaald (Gl 3:13). Hier ligt de nadruk op de vrijheid. Wie eenmaal aan die vrijheid deel heeft gekregen, is dwaas als hij zich weer onder een slavenjuk laat brengen.

Het juk waarover de Heiland in Mattheüs 11 spreekt, is een juk van een totaal andere orde (Mt 11:29-30). Dat is het juk dat getuigt van een vrijwillig en met vreugde aanvaarde opdracht. Het is ook een zacht juk, het knelt niet.

Gl 5:2. Paulus vermaant de Galaten vast te staan in deze door Christus verworven vrijheid. Het gevaar is groot dat zij deze vrijheid prijsgeven en toch weer onder een knellend juk terechtkomen. Hij legt zijn volle apostolische gewicht in de schaal als hij hen met klem waarschuwt wat de consequenties zijn als zij zich gaan houden aan wettische verplichtingen. Als je het begin van Handelingen 15 leest, wordt duidelijk wat er op het spel staat (Hd 15:1-10).

De besnijdenis verplicht stellen als voorwaarde voor de behoudenis betekent een naar beneden halen van het werk van Christus. De besnijdenis is hier niet een chirurgische ingreep, maar vertegenwoordigt een heel systeem van redding door werken. Wie zich onder de wet plaatst, brengt zichzelf in een positie waarin men geen enkel nut of voordeel van Christus en Zijn werk heeft. Onder de wet ben je los van Christus, en als je los van Christus bent, ben je gescheiden van elke zegen.

Gl 5:3. Vanwege de ernst van de zaak stelt Paulus dat hier nog eens duidelijk voor de aandacht en wel voor “ieder mens”. Het gaat om een zaak van algemeen belang, met algemene geldigheid, een zaak die niet alleen de Galaten betreft. De fundamenten van het christelijk geloof worden aangetast. Het is alles of niets. Je kunt niet zeggen: Ik doe mijn deel door de wet te houden en Christus doet Zijn deel door te doen wat ik niet kan. Nee, Christus heeft alles gedaan of Hij heeft niets gedaan. Wie de wet wil houden, is verplicht die helemaal te houden. Daarin kun je niet selectief te werk gaan. Weer benadrukt Paulus de onverenigbaarheid van wet en genade.

Gl 5:4. De wet stelt voorwaarden. Daaraan kan een mens niet voldoen en als gevolg daarvan verspeelt hij alle zegen als hij zich eraan wil houden. Je vervalt op die manier van de genade. Dat betekent niet dat er zoiets als een afval van heiligen is. Wat de Heer Jezus in Johannes 10 zegt, staat daar garant voor (Jh 10:28-29). ‘Eens een kind van God, altijd een kind van God.’ Van de genade vervallen wil zeggen dat wie de wet wil doen, de genade loslaat.

Gl 5:5. Na zijn ernstige waarschuwingen over het vasthouden aan de wet spreekt Paulus over de voorrechten die aan de genade verbonden zijn. Het gaat in dit vers niet om de hoop op gerechtigheid. Dan zou dit vers een onzekerheid aangeven die het gevolg is van het streven naar gerechtigheid op grond van werken. Nee, het gaat om “[de] hoop van [de] gerechtigheid”. Iedere gelovige bezít gerechtigheid. En met die gerechtigheid is hoop verbonden. Die hoop is, net als overal in de Schrift, geen onzekerheid, maar de vaste zekerheid dat gaat komen, wat je verwacht. Door de Heilige Geest Die in je woont, zie je immers uit naar de heerlijkheid van God.

Lees maar eens hoe dat staat in Romeinen 5 (Rm 5:2). De heerlijkheid van God is de plaats waar de Heer Jezus na Zijn dood en opstanding bij Zijn hemelvaart is heengegaan. De hoop van de gerechtigheid houdt in dat we uitzien naar het moment dat wij delen in de heerlijkheid die Christus al bezit. Zo heeft de Heer Jezus daarover in Johannes 17 tot Zijn Vader gesproken: “Vader, … Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, opdat zij Mijn heerlijkheid aanschouwen die U Mij hebt gegeven” (Jh 17:24). Wij zullen daar komen wanneer de Heer Jezus ons komt halen (Fp 3:21).

Gl 5:6. Wat de christen verwacht, staat in elk opzicht in tegenstelling tot wat de Judaïst verwacht. Judaïsten verwachten door vleselijke inspanning de wet te kunnen houden en daarmee de gerechtigheid te verdienen. De christen ziet door de Geest uit naar wat voor hem is verdiend en daarom ontwijfelbaar zeker zijn deel zal zijn. Het hangt allemaal samen met het “in Christus Jezus” zijn. Dat is de positie van de christen. En of je nu besneden of onbesneden bent, het maakt voor je positie in Christus niets uit. Wie in Christus is, zal zijn geloof laten zien, niet door werken van de wet, maar door liefde. Liefde is de drijvende kracht achter daden die in geloof worden verricht.

Lees nog eens Galaten 5:1 6.

Verwerking: Is er in jouw leven als christen nog (of: weer) sprake van een slavenjuk of kun je zeggen dat jouw geloof door liefde werkt?

Copyright information for DutKingComments