Genesis 1:3-5

De eerste dag

Midden in de duisternis klinkt een machtige stem. God spreekt. Zijn eerste woord is: “Laat er licht zijn!” Het resultaat is er onmiddellijk: “En er was licht” (vgl. Ps 33:6; 9). Als God spreekt, worden Zijn macht en kracht openbaar.

God beziet Zijn werk en concludeert dat het goed is. Deze mededeling laat Gods betrokkenheid bij Zijn werk zien. Hij kijkt er niet naar om te zien of er oneffenheden aanwezig zijn. Hij is volmaakt en alles wat Hij doet, is volmaakt. Het werkstuk is niet alleen goed in zichzelf, maar dient ook een goed doel.

God geeft alles een naam. In die naam brengt Hij het karakter, de aard ervan tot uitdrukking. Zo kunnen we zaken herkennen. De mens doet er verstandig aan de dingen te noemen zoals God ze noemt (vgl. Js 5:20). De eerste dag wordt afgegrensd door avond en morgen. Hierdoor weten we dat de scheppingsdagen gewone dagen van vierentwintig uur zijn, zoals we die nog steeds kennen.

Als we onbevooroordeeld Genesis 1 lezen, kunnen we niet anders dan concluderen dat God de hemel en de aarde in zes letterlijke dagen heeft geschapen (Ex 20:11). Er wordt gesproken over dag en nacht en over “en het was avond geweest en het was morgen geweest”. Het Hebreeuwse woord voor dag (yom) als losstaand woord, is in alle gevallen ‘dag’ in de gewone betekenis van het woord (Gn 8:22; Gn 29:7, als tegenstelling van ‘nacht’). Het kennen van de waarheid ontmaskert de leugen. Elke ontstaanstheorie die afwijkt van het verslag in Genesis 1, kunnen we naar het rijk der fabelen verwijzen.

Gn 1:3 wordt door Paulus toegepast op het werk van God in het verduisterde hart van een zondaar: “Want de God Die gezegd heeft: ‘Uit duisternis zal licht schijnen’, Die heeft geschenen in onze harten tot [de] lichtglans van de kennis van de heerlijkheid van God in [het] aangezicht van Christus” (2Ko 4:6). Hieruit leren we dat wat er letterlijk en historisch is gebeurd, ook een geestelijke toepassing bevat. Zo gezien ontdekken we in de scheppingsdagen een proces dat zich voltrekt in iemand die tot bekering komt.

Dat proces begint in de zondaar, die in de duisternis is: “Want vroeger was u duisternis” (Ef 5:8). De Geest begint aan het hart van zo iemand te werken, te ‘broeden’. Dan komt het moment dat de zondaar ontdekt dat hij in de duisternis is en licht nodig heeft. Vervolgens laat God Zijn licht in het hart schijnen. Hierdoor wordt alle boosheid en vuiligheid openbaar. Door berouw en bekering komt er nieuw leven.

Copyright information for DutKingComments