Genesis 1:30
De zesde dag: voedsel
Nadat God Zijn handelen op de zesde dag heeft afgesloten, zegt Hij tegen de mens wat zijn voedsel en dat van de dieren zal zijn. Dit voedsel is voor de mens alles wat zaad draagt van het gewas en wat vrucht draagt van het geboomte. Dat betekent dat de mens zich voedt met wat in zichzelf de kracht van het leven heeft. Dat is voor het lichaam. Het voedsel voor de ziel is het Woord van God (Mt 4:4), dat ook met zaad wordt vergeleken, maar dan wel onvergankelijk zaad (1Pt 1:23). De dieren en vogels krijgen het groene kruid tot voedsel. Tot het voedsel van de mens behoort in oorsprong niet het vlees van dieren en ook de dieren eten niet elkaar op. Gewelddadig doden van dieren is niet aan de orde. Dat zal pas gebeuren als de zondeval en de zondvloed hebben plaatsgevonden (Gn 9:3). Dat er van oorsprong geen vleesetende en verscheurende dieren zijn, wordt ook bewezen door de toestand in het vrederijk. Wanneer Gods rijk is gevestigd en de zonde zijn verwoestende werk niet meer kan doen, zal het doden in het dierenrijk ophouden: “Een wolf zal bij een lam verblijven, een luipaard bij een geitenbok neerliggen, een kalf, een jonge leeuw en gemest [vee] zullen bij elkaar zijn, een kleine jongen zal ze drijven. Koe en berin zullen [samen] weiden, hun jongen zullen bij elkaar neerliggen. Een leeuw zal stro eten als het rund. Een zuigeling zal zich vermaken bij het hol van een adder, en in het nest van een gifslang zal een peuter zijn hand steken” (Js 11:6-8).
Copyright information for
DutKingComments