Genesis 12:8

Abram: tent en altaar

Het leven van Abram wordt gekenmerkt door een tent en een altaar. Hij gaat naar het gebergte, hij zoekt het dicht bij God. Hij slaat zijn tent op tussen Bethel en Ai. Zijn tent staat symbool voor zijn pelgrimschap. Hij is onderweg, iemand die geen vaste woon- en verblijfplaats heeft. Hij zoekt geen plaats op aarde. Hij verwacht de stad van God (Hb 11:8-10).

Zijn altaar staat symbool voor aanbidding. Een aanbidder is een pelgrim en een pelgrim is een aanbidder. Het altaar is voor de HEERE en daar roept hij Zijn Naam aan (vgl. Gn 21:33; Gn 26:23-25). De Naam van de HEERE aanroepen wil zeggen Hem bij Zijn naam Jahweh noemen en op grond daarvan tot Hem naderen in gebed en in aanbidding. Abram eert God voor Wie Hij is. Hij zal Hem aanbeden hebben voor de beloften die hij van Hem heeft gekregen en waarvan hij weet dat ze door Hem worden vervuld. Hierdoor heeft God te midden van de Kanaänieten, die in het land wonen, een getuige voor Zijn Naam.

“Bethel” betekent ‘huis van God’. Zo wordt in onze tijd, de tijd van het Nieuwe Testament, de gemeente genoemd (1Tm 3:15). “Ai” betekent ‘puinhoop’. Dat is de actuele situatie van het huis van God, de gemeente. De christen die een pelgrim is, leeft te midden van de puinhopen van het christelijk getuigenis van God op aarde, terwijl hij aan de andere kant Gods gedachten over Zijn gemeente probeert te verwerkelijken.

Copyright information for DutKingComments