Genesis 16:7

Hagar en Ismaël

“De Engel van de HEERE” is de gedaante waarin de Heer Jezus in het Oude Testament, dat wil zeggen vóór Zijn komst als Mens op aarde, verschijnt. Hij is Jahweh, de HEERE. Dat blijkt uit Gn 16:10 en Gn 16:13. Hij gaat Hagar na en treft haar aan op de weg naar Sur, dat is de weg naar Egypte, het land waar zij vandaan komt. Hij roept haar bij haar ware naam: “Hagar, slavin van Sarai.”

De vragen die Hij stelt, zijn voor haar bedoeld. Hij kent haar wel en weet alles van haar (vgl. Jh 4:29). Door Zijn vragen wil Hij haar in herinnering brengen waar ze vandaan komt en haar onder ogen doen zien waarheen ze op weg is. Ze komt van een plaats van zegen en is op weg naar het verderf. Het zal een grote vernedering betekenen, terug te keren naar Sarai, maar het zal de beste keus zijn.

Wat betreft het kind dat ze zal baren, over hem doet de HEERE ook mededelingen. Ze moet hem de naam “Ismaël” geven, wat betekent ‘God hoort’. In zijn naam zal hij de voortdurende herinnering aan God met zich meedragen. Zal hij daarnaar leven? Ook daarover doet de HEERE een mededeling. Hij zal “een wilde ezel [van een] mens” zijn (Gn 16:12). Zijn karakter zal niet overeenstemmen met zijn naam. Ongebonden, vrij, zonder met iemand rekening te houden, zal de jongen zich ontwikkelen. Hij zal in zijn leven tonen dat hij een zoon van Hagar is.

In zinnebeeldige zin wil dit zeggen dat hij een lastdier, dat is een ezel, zal zijn dat zijn last van zich zal werpen. Hij is een beeld van Israël onder de wet, dat met die wet geen enkele rekening houdt. Het resultaat is dat allen Israël verjagen en verdrukken (Dt 28:25; 33).

Dankbaar voor Zijn omzien naar haar – zij heeft Hem niet gezocht, maar Hij haar – noemt ze Hem “God Die naar mij omziet”. Ze erkent de genade die Hij haar heeft betoond. De plek waar ze met de HEERE heeft gesproken, krijgt de naam “de put Lachai-Roï”, wat betekent ’de put (of: bron) van de Levende Die naar mij omziet’ of ‘de put (of bron) van de Levende Die Zich openbaart’. Hier hebben we een beeld van het Woord van God, want daarin openbaart God Zich, daarin laat Hij Zich zien. Deze put wordt nog twee keer genoemd (Gn 24:62; Gn 25:11). Later openbaart God Zich in de Heer Jezus ook bij een bron aan een vrouw die feitelijk op de vlucht is (Jh 4:6-7; 25-26).

Hagar heeft God leren kennen als de God Die hoort – zo moest ze haar zoon noemen – en de God Die ziet. God te kennen als de God Die hoort en ziet, is een grote bemoediging voor het geloof dat op de proef wordt gesteld.

Copyright information for DutKingComments