Genesis 2:4-7

De schepping voordat de mens er was

In Gn 2:4 begint opnieuw een verslag van wat er bij de schepping is gebeurd, met toevoeging van enkele nieuwe details. Dat gebeurt beknopt. Het is als het ware een snelle aanloop naar het eigenlijke onderwerp: de mens. Nadrukkelijk wordt vermeld dat de mens er nog niet is. Dat het de schrijver om de mens gaat, blijkt ook uit de naam die vanaf Gn 2:4 voor God wordt gebruikt, “HEERE God”, Jahweh Elohim, dat is de naam die Zijn betrekking met de mens aangeeft.

De mens wordt tot een levend wezen

Dit vers beschrijft de speciale manier waarop God de mens heeft gevormd en tot “een levend wezen” of een levende ziel heeft gemaakt. Het woord ‘vormen’ beschrijft het werk van een kunstenaar. God vormt de mens uit de aarde (1Ko 15:47a), omdat het hele bestaan van de mens met de aarde verbonden is. Hij hoort er thuis (Ps 115:16b). Maar God verbindt hem ook met Zichzelf door Zelf de levensadem in hem te blazen. Daardoor staat hij boven de dieren. Ook heeft de mens daardoor een onsterfelijke ziel gekregen.

Door het inblazen van de levensadem verandert de mens van een uiterlijke gestalte in een levend wezen. Dat maakt hem tegelijk ook tot een geestelijk wezen met de bekwaamheden om God te dienen en te volgen.

Copyright information for DutKingComments