Genesis 2:8

Het paradijs met de mens

Te midden van de hele schepping die God al ten behoeve van de mens heeft gemaakt, maakt Hij een uitzonderlijk mooi gedeelte waar Hij de mens plaatst. ‘Hof’ is letterlijk een ‘met een omheining beschermde tuin’. De Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament, gebruikt op drie plaatsen hiervoor het woord ‘paradijs’ als een aanduiding voor kunstzinnig aangelegde parken (Hl 4:13; Pr 2:5 [boomgaarden=paradijs]; Ne 2:8 [domein=paradijs]).

“Eden” betekent ‘genot’ of ‘hoogste genot’. Dat is een passende naam voor dit allermooiste plekje op aarde, waar de HEERE God de mens in plaatst. Het spreekt van de overvloeiende goedheid van God voor de mens. In zeker opzicht is Eden een beeld van Israël als we bedenken dat uit dat volk de Heer Jezus is voortgekomen, waardoor de zegen naar de hele wereld stroomt. Hij is “de Heiland van de wereld” (Jh 4:42).

Het paradijs is een lusthof, waar de mens uitbundig mag genieten, hoewel met een bepaalde beperking, die in Gn 2:17 wordt gegeven. Die beperking maakt het paradijs tegelijk tot een proeftuin voor geloofsgehoorzaamheid.

Van de boom van het leven wordt uitdrukkelijk gezegd dat deze “in het midden van de hof” staat, terwijl van de boom van de kennis van goed en kwaad wordt gezegd dat deze ook in het paradijs staat. De boom van het leven laat de mens zien dat hij geen leven heeft in zichzelf, maar afhankelijk is van “de boom des levens”. Dat geldt ook voor de gelovige, die ook geen leven heeft in zichzelf, maar het heeft in de Zoon, de ware boom van het leven. “Wie de Zoon heeft, heeft het leven” (1Jh 5:12).

De “boom van de kennis van goed en kwaad” leert de mens dat hij gehoorzaam moet zijn aan Wie boven hem staat om het leven te kunnen genieten.

Copyright information for DutKingComments