Genesis 27:46

Rebekka wil dat Jakob vlucht

Dat Ezau een ongoddelijke is, blijkt ook uit wat hij in zijn hart zegt. Hij spreekt over het doden van zijn “broer Jakob”. Hierin openbaart zich de geest van Kaïn, die “uit de boze was en zijn broer doodsloeg” (1Jh 3:12).

Rebekka en Jakob hebben allebei gewonnen als het erom gaat dat ze hebben gekregen wat ze hebben gewild, hoewel ze niets meer hebben kregen dan wat God hun heeft willen geven. Ze hebben echter ook veel verloren van wat ze veilig hebben willen stellen. Dat zien we hier.

Rebekka wil dat Jakob vlucht. Het zal volgens haar maar enkele dagen nodig zijn (Gn 27:44). De realiteit is dat ze hem nooit meer zal terugzien. Rebekka ondergaat hierdoor ook de gevolgen van hun gemeenschappelijke bedrog. De gestolen zegen brengt alleen maar verdriet en verwijdering. Jakob zal twintig jaar lang een zwerver worden. Dat heeft hij aan zichzelf te wijten.

Het lijkt erop dat Rebekka in Gn 27:46 nog een list gebruikt. Ze spreekt met Izak over de vrouwen van Ezau en verzucht dat Jakob toch maar niet “een vrouw neemt … uit de dochters van het land”. Door dit op te merken zegt ze indirect dat Jakob maar weg moet gaan. Wat bedoeld is als een vlucht voor Ezau, wordt op deze wijze een geoorloofd vertrek, met de zegen van Izak. Dat het in werkelijkheid een vlucht is, zegt de profeet Hosea (Hs 12:13).

Dat God met Jakob dwars door alle bedrog en list heen toch Zijn eigen plannen met Jakob vervult, is een zaak die grote bewondering oproept. Zo is God, Die het falen van de mens, ook van de Zijnen, gebruiken kan tot vervulling van Zijn plannen. Dat vermindert in geen enkel geval de verantwoordelijkheid van de mens, het vermeerdert in alle gevallen de aanbidding die God daarvoor toekomt. De geschiedenis van Jakob begint met list en bedrog; de laatste activiteit die we van Jakob lezen, is dat hij aanbidt (Hb 11:21).

Copyright information for DutKingComments