Genesis 3:1

Inleiding

De ongereptheid van de natuur en de staat van onschuld waarin de mens heeft geleefd, zijn van korte duur geweest. Zodra God klaar is met Zijn werk tot zegen van de mens, verschijnt de satan in de gedaante van een slang op het toneel. Het is zijn natuur om te verderven wat God heeft gemaakt. De Heer Jezus noemt hem “een mensenmoordenaar van het begin af” en ”een leugenaar … en de vader ervan” (Jh 8:44; Op 12:9).

Door de ontrouw van de mens is de satan erin geslaagd in te breken in de verhouding tussen God en de mens. Zo is het met alles gegaan wat God in genade en tot zegen aan de mens heeft toevertrouwd. De gelegenheid daartoe ligt steeds in de zwakke schakel in die verhouding: de mens. Als een mens niet volkomen op God vertrouwt, valt hij ten prooi aan de verleiding van de satan.

Er is echter een Mens geweest op Wie satan geen vat heeft gekregen: de Mens Christus Jezus. Deze Mens is de garantie dat alles wat God heeft gemaakt, zal worden hersteld en zal worden zoals Hij het heeft bedoeld.

De slang

De verzoeker komt in de gedaante van een slang tot Eva. Adam heeft de dieren namen gegeven en daarmee zijn soevereiniteit over en zijn inzicht in de dieren getoond. Adam is samen met Eva gebieder van de dieren en hoofd van de hele schepping.

Het feit dat dieren niet kunnen spreken en hier een dier spreekt, had voor Eva een duidelijk signaal moeten zijn dat dit niet de stem van God is. De satan gebruikt de slang als een medium om zelf verborgen te blijven. Dit is het eerste medium in de geschiedenis van de mensheid. Hier neemt de wereld van het occultisme zijn aanvang.

Een belangrijk punt is de aard van de slang. Moeten we de slang letterlijk of figuurlijk zien? Een ‘figuurlijke’ slang voert tot een gekunstelde uitleg van de tekst:

1. De kwalificatie dat de slang “het listigste onder alle dieren van het veld” was, blijft dan in de lucht hangen.

2. Het oordeel over het dier slaat dan nergens op. Kijk maar eens naar de onderdelen ervan:

a) hij is vervloekt onder al het vee en onder al het gedierte van het veld,

b) op zijn buik zal hij gaan,

c) stof zal hij eten,

d) er zal constante vijandschap zijn tussen de slang en de mens.

3. Het spraakgebruik in andere passages dat bij dit hoofdstuk aansluit, moet geweld worden aangedaan (Js 65:25; Mi 7:17). Als de Heer Jezus tegen Zijn discipelen zegt: “Weest dan voorzichtig [of: wijs] als de slangen” (Mt 10:16), roept Hij ons zeker niet ertoe op de ‘oude slang’, dat is de satan, te imiteren!

4. Je kunt in het geval van een ‘figuurlijke slang’ niet meer zeggen dat de (letterlijke) slang Eva verleid heeft door haar sluwheid, zoals Paulus stelt (2Ko 11:3).

Kortom, we lezen de Schrift dan niet zoals de onbevangen lezer dat doet, die de mededelingen over het letterlijke spreken van het letterlijke dier terecht neemt zoals ze er staan.

Een andere vraag die we in dit verband kunnen stellen, is of Paulus zich dan vergist, als hij de sluwheid van het instrument dat de satan benutte in de hof van Eden – de letterlijke slang (2Ko 11:3) – vergelijkt met die van menselijke werktuigen van de satan (2Ko 11:14-15). Van een dergelijke vergissing is echter geen sprake.

Dat wordt duidelijk als we goed lezen. Hij spreekt over de sluwheid van dit werktuig van de boze als tegenpool van valse apostelen, die dienaren van de satan zijn. We zien ook een duidelijk onderscheid tussen de letterlijke slang en de satan zelf. Er staat niet dat de slang zelf zich als een engel van het licht voordoet, maar “de satan zelf doet zich voor als een engel van het licht” (2Ko 11:14)!

Als we zeggen dat in Genesis 3 de manifestatie van de satan een soort luchtspiegeling zou zijn, iets wat zich heeft afgespeeld in het brein van Eva, ondermijnt dat de historische zondeval. In dat geval heeft dit hoofdstuk slechts een voorbeeldkarakter, in de trant van: we worden allemaal verzocht door de satan en dan staan we voor belangrijke keuzes. Maar dan is de mens geen gevallen schepsel meer!

De satan kiest Eva als gesprekspartner en niet Adam. Hij weet dat zij de zwakke schakel in het geheel is. In zijn onderwijs over het gedrag van mannen en vrouwen in het huis van God verwijst Paulus naar wat hier gebeurt (1Tm 2:11-14). Met een listige vraag opent de satan het gesprek. Met zijn vraag probeert hij twijfel en wantrouwen te zaaien aan wat God heeft gezegd. Zijn list slaagt. Talloze malen is sindsdien door de satan de vraag gesteld: ‘Is het echt zo dat God gezegd heeft …?’ Hij heeft daarmee ontelbare mensen verslagen.

De satan suggereert dat God de zegen die de mens mag genieten in de hof bewust heeft beperkt door de formulering “niet eten van alle bomen in de hof”. Rekenkundig klopt deze opmerking met dat wat God tegen de mens heeft gezegd (Gn 2:16-17). God heeft inderdaad verboden om van één bepaalde boom, namelijk die van de kennis van goed en kwaad, te eten. De sluwe wijze waarop de slang het gebod van God voorstelt, komt erop neer dat de mens mag eten van alle bomen minus één. Zo suggereert hij een beperking van de vrijheid van de mens.

Maar wat heeft God precies gezegd? God heeft gesproken over ‘vrij eten van alle bomen van de hof’ (Gn 2:16). In het Hebreeuws staat ‘etende eten’. We kunnen dit opvatten als mogen eten van de overvloed van boomvruchten. De slang gebruikt echter een totaal andere, misleidende formulering. Hij spreekt niet over de vrijheid en de zegen van de mens, maar verlegt de nadruk naar de beperking. En zo heeft God het niet gezegd.

Copyright information for DutKingComments