Genesis 3:16

De HEERE God velt vonnis

In Zijn antwoord op het verweer van Adam en Eva richt God Zich eerst tot hem die het instrument is geweest voor de verleiding tot zonde. Zonder de slang te verhoren vervloekt God hem. De slang hoort een direct vonnis, zonder de mogelijkheid tot een weerwoord. Het gaan op de buik duidt een uiterst grote vernedering en ellende aan (vgl. Mi 7:17a; Ps 44:26).

In de vervloeking spreekt God ook over “het Nageslacht [of: Zaad] van de vrouw”. Dat is een duidelijke verwijzing naar de Heer Jezus (Gl 4:4). Hij zal bij de satan de kop vermorzelen, terwijl de satan Hem de hiel zal vermorzelen. Als de hiel vermorzeld is, is het onmogelijk om te lopen. Bij de Heer Jezus gebeurt dat, wanneer mensen onder aanvoering van de satan Hem aan het kruis de voeten doorboren en Hem ter dood brengen. Maar juist door het kruis behaalt Hij de overwinning en vermorzelt Hij bij de satan de kop (Ko 2:15).

Na de vervloeking van de slang én het vooruitzicht op de overwinning over de verleider spreekt God ook Zijn oordeel uit over de zonde van de mens. Hij noemt de gevolgen van de zonde eerst voor de vrouw en dan voor de man. Zij worden niet vervloekt. De gevolgen voor hen zijn een verzwaring van de taak die God aan ieder van hen heeft gegeven.

Het is Gods bedoeling dat de vrouw kinderen baart (Gn 1:28a). Blijkbaar zijn tot dat ogenblik zwangerschap en baren in oorsprong pijnloos. Dat zal niet meer zo zijn. De zwangerschap zal veel ongemakken met zich meebrengen en aan het baren van kinderen wordt smart verbonden. De zonde heeft de vrouw lichamelijk verzwakt, waardoor zwangerschap en baren met moeite gepaard zullen gaan.

Aan dit oordeel wordt nog toegevoegd dat haar begeerte naar haar man zal uitgaan en dat hij over haar zal heersen. Dat is het gevolg van haar eigenmachtige optreden door zelfstandig in gesprek met de slang te gaan zonder Adam daarin te betrekken. Ook heeft ze Adam in haar zonde meegetrokken door hem van de vrucht te geven. In plaats van een hulp voor hem te zijn heeft ze hem tot het begaan van een zonde gebracht. In dit oordeel spreekt God uit dat zij werkelijk afhankelijk van haar man zal zijn en dat hij haar zal zeggen wat ze moet doen. Daarin ligt tegelijk haar zegen.

Het oordeel over Adam is tweeledig. Om hem is de aardbodem vervloekt en hij zal tot stof wederkeren, dat wil zeggen de lichamelijke dood sterven. Adam heeft door naar zijn vrouw te luisteren zijn hoofdschap over de schepping verloochend. Als straf daarvoor zal de natuur voortaan tegen hem in opstand zijn. Ook de schepping deelt in de gevolgen van de zondeval, want die is daardoor “aan de vruchteloosheid onderworpen” (Rm 8:20). Zij brengt vanaf dat moment ook dorens en distels voort. Adam zal niet meer in staat zijn de natuur te beheren.

Voor zijn levensonderhoud zal hij de aardbodem met grote inspanning moeten bewerken. “Uit de aarde komt het brood voort” (Jb 28:5a), dat zo noodzakelijk voor zijn levensonderhoud is (Ps 104:14). Dat zal zijn deel zijn, zolang hij leeft. Maar het ogenblik van de lichamelijke dood komt. Door overtreding van het Goddelijk gebod heeft hij God aan de kant geschoven. Door het oordeel van het terugkeren tot stof moet hij zich de nietigheid van zijn wezen bewust worden (Ps 104:29; Ps 103:14; Pr 3:19-20; Pr 12:7).

De opdracht om te werken geldt nog steeds. Wie niet werkt, terwijl hij het wel kan, is ongehoorzaam aan God en verdient het niet dat hij te eten krijgt: “Immers, toen wij bij u waren, hebben wij u dit bevolen: Als iemand niet wil werken, zal hij ook niet eten” (2Th 3:10). De Heer Jezus heeft gewerkt (Jh 5:17). Hij heeft profetisch zelfs gezegd dat Hij tevergeefs gewerkt heeft: “Ik, Ik zei: Voor niets heb Ik Mij vermoeid, nutteloos en tevergeefs heb Ik Mijn kracht verbruikt” (Js 49:4).

Copyright information for DutKingComments