Genesis 3:22

Verdreven uit de hof van Eden

De HEERE God bevestigt wat de satan tegen Eva heeft gezegd over het gelijk worden aan God (Gn 3:22; Gn 3:5). Zoals gezegd, betreft de gelijkenis slechts de kennis van goed en kwaad, terwijl tegelijk de mogelijkheid om van die kennis op een Goddelijke wijze gebruik te maken ontbreekt. De mens is bedrogen uitgekomen met het ingaan op de suggestie van de satan.

Na Gods genadige voorziening van de kleren van een huid moeten ze weg uit het paradijs. Dat is wat de mens betreft voorgoed verloren. Een terugkeer naar de boom des leven is niet mogelijk. De toegang wordt afgesloten. Dat is tegelijk een bewijs van Gods genade, want hiermee voorkomt God dat de mens tot in eeuwigheid in deze toestand van ellende zal moeten blijven.

De geschiedenis van de mens laat zien dat hij onvermoeibaar is in zijn pogingen om de weg naar het paradijs weer te openen. Hij wil zich niet buigen onder Gods oordeel. Maar alle inspanningen zijn tevergeefs en zullen dat altijd zijn. Het zwaard van de cherubs bewaakt op bevel van God de weg naar de boom des leven.

De mens wordt weggezonden om de aardbodem te bewerken, want de grond is niet meer zuiver en brengt niet meer alleen goede vrucht voort. Hoezeer God ook voorziet in een mogelijkheid om met Hem te leven, de gevolgen van de zonde worden niet allemaal weggenomen. Een volledig herstel in de oude situatie kan niet plaatsvinden. Later zullen we zien dat God plannen heeft die ver uitgaan boven een herstel van het paradijs: de gemeente zal eeuwig verbonden zijn aan de Heer Jezus en eeuwig met Hem in het Vaderhuis zijn.

Toch zullen ook Gods plannen met de aarde eenmaal in vervulling gaan. Eerst moet de mens echter op alle mogelijke manieren beproefd worden om te zien of er nog iets goeds van hem te verwachten is. De uitkomst daarvan zien we in de rest van Genesis en de boeken die volgen.

Copyright information for DutKingComments