Genesis 35:9-12

God verschijnt opnieuw aan Jakob

Als Jakob zijn persoonlijke relatie met God in orde heeft gebracht, verschijnt God weer aan hem in Bethel. Dat is na Zijn verschijning aan hem in Bethel dertig jaar eerder, toen hij voor Ezau op de vlucht is gegaan (Gn 35:1; Gn 28:12-13). Hier bevestigt Hij Jakobs nieuwe naam. In verbinding daarmee zegent Hij hem.

Jakob reageert hierop door een teken op te richten. Ook bij de vorige verschijning heeft hij een gedachtenissteen opgericht. Toen heeft hij daar alleen olie op gegoten (Gn 28:18). Nu giet hij er eerst een plengoffer van wijn over uit om daar dan ook olie overheen te gieten. Hij verbindt daardoor, in beeld, aan dit teken zowel vreugde (wijn) als de kracht van de Heilige Geest (olie).

Aan dit spreken van God herinnert de profeet Hosea het volk. Hosea wil hiermee wijzen op de omgang tussen God en Zijn volk. Dit komt tot uiting in de woorden “daar sprak Hij met ons”, wat ziet op gemeenschap (Hs 12:5b). Er staat “met ons” en niet ‘met hem’. Jakob vertegenwoordigt het hele volk. Hosea zegt als het ware tegen het volk: ‘Daar heeft Hij door Jakob tot ons gesproken; wat Hij daar tot Jakob zei, geldt evenzeer voor ons.’

Hosea houdt hiermee het volk voor dat een volk dat verlangt naar gemeenschap met God, de afgoden moet wegdoen. Dat is bij Bethel gebeurd. Nadat Jakob zijn huis heeft gereinigd, heeft hij God in Bethel ontmoet. Wat Jakob heeft gedaan – de vreemde goden wegdoen – zouden Efraïm en Juda ook hebben moeten doen, maar ze hebben het niet gedaan. Deze gebeurtenis moet ook ons aanspreken als we ernaar verlangen in gemeenschap met God te leven.

Copyright information for DutKingComments