Genesis 49:5-7

Simeon en Levi

Jakob heeft een woord over Simeon (betekent ‘verhoring’) en Levi (betekent ‘aanhechting’). Na de zonde van Ruben, waarin het kenmerk van verderf te zien is, spreekt Jakob over de zonde van zijn volgende twee zonen. Daarin komt een ander kenmerk van de zonde naar voren: geweld. Jakob doelt op het geweld van Simeon en Levi in Genesis 34 (Gn 34:5-29). Hij neemt duidelijk afstand van de handelwijze van zijn zonen.

Hij spreekt niet tot hen, maar over hen ten aanhoren van al zijn zonen. Allen, ook wij, moeten ervan leren. Deze twee zijn broeders in het kwaad geweest. Jakob verwerpt elke verbinding met hen. Hij wil niet in hun denken betrokken worden. In zulk gezelschap wil Jakob niet zijn, en ook wij horen er niet (Ps 1:1).

Hij neemt zijn kinderen niet in bescherming en praat hun zonde niet goed, maar noemt die bij de naam. Hij vervloekt hun woede en verbolgenheid, niet hen persoonlijk. De gevolgen van hun handelwijze blijven niet uit (Gl 6:7-8). In plaats van samen te blijven – ze zijn samen geweest in het kwaad – zullen ze verdeeld en verstrooid worden onder Israël.

Van Simeon als stam zal niet veel overblijven (Nm 1:23; Nm 26:14; Jz 19:1-9). Ze zullen in het land grotendeels te midden van Juda wonen. De verstrooiing van Levi wordt door de genade van God veranderd in een zegen. Door hun verstrooiing komen ze te midden van het hele volk, waardoor ze het hele volk onderwijs kunnen geven uit Gods wetten.

Copyright information for DutKingComments