Genesis 8:20-22

Een altaar en een offer

Het eerste wat Noach doet als hij de nieuwe aarde heeft betreden, is een altaar voor de HEERE bouwen en Hem offers brengen. Hiermee erkent hij dat God alle recht op de nieuwe aarde toekomt. Hij brengt brandoffers van alle reine dieren, dat zijn dieren die de mens later als voedsel worden gegeven.

Dit is de derde keer dat we over een voor God welgevallig offer lezen. De eerste keer is het een offer dat God brengt om de mens te bekleden, opdat deze voor Hem kan bestaan (Gn 3:21). De tweede keer is het Abel die een offer brengt (Gn 4:4). Hij is zich bewust dat hij alleen op grond van het bloed van een onschuldige door God kan worden aangenomen. Hier is het een brandoffer op een nieuwe aarde, gebracht op een altaar.

Een brandoffer is een offer dat uitsluitend voor God is (Lv 1:1-17). Het gaat helemaal in vuur en rook op, terwijl de geur ervan tot God opstijgt. Een altaar spreekt van aanbieden en aanbidding. De reine offers spreken van de Heer Jezus. Wij brengen een brandoffer als we aan God vertellen Wie de Heer Jezus voor Hem is, wat Zijn werk voor Hem betekent (Hb 13:15). Het brengen van een brandoffer vraagt van ons een begrip van de vreugde die God in de Heer Jezus heeft gevonden, van de eer die God door de Heer Jezus in Zijn werk op het kruis is gebracht.

Het brengen van een dergelijk offer is een uiting van het nieuwe leven bij iemand die tot bekering is gekomen en in nieuwheid van leven wandelt. Zijn hart gaat uit naar de Behouder. Zo iemand kan niet anders doen dan God op deze wijze eren. Dat wil hij in zijn persoonlijk leven doen en dat wil hij ook doen met andere gelovigen, als gemeente. Zulke aanbidders zoekt de Vader (Jh 4:23-24).

Het offer van Noach bestaat uit rein vee en rein gevogelte. Het reine vee spreekt van de Heer Jezus als Mens op aarde, het reine gevogelte spreekt ervan dat Hij de Mens is Die uit de hemel is gekomen.

Gods antwoord op het offer

Het is indrukwekkend om te zien wat de aangename geur van het brandoffer bij de HEERE doet. Er komen daardoor gedachten bij Hem op die Hij ons ook nog eens bekendmaakt, zodat Hij ons laat delen in wat Hem op grond van het offer bezighoudt.

Hij zegt bij Zichzelf dat Hij de aardbodem niet meer zal vervloeken vanwege de mens. De reden die Hij daarvoor geeft, is bijna dezelfde als die Hij in Genesis 6 heeft gegeven (Gn 6:5-7). Daar zegt Hij dat Hij de aarde zal verdelgen omdat de overleggingen van het hart van de mens alleen maar slecht zijn. En nu zegt Hij dat Hij vanwege precies dezelfde reden de aarde juist niet meer zal verdelgen. De oplossing zien we als we op de samenhang letten.

Het eerste wordt gezegd vóór de zondvloed, het tweede erna. Eerst komt het oordeel over de mens vanwege zijn boosheid. Na de zondvloed komt daarbij dat de HEERE in aanmerking neemt dat het hart van de mens slecht is “van zijn jeugd af”. Het slechte is de mens aangeboren en daardoor is hij des te meer afhankelijk van de genade van God. Daarom neemt God na de zondvloed een andere grond voor Zijn betrekking met de mens. Het oordeel heeft het hart van de mens niet veranderd, maar God ziet de aarde nu aan op grond van de aangename geur van het brandoffer.

De HEERE ruikt de aangename geur van het offer. “Aangename geur” is letterlijk ‘de geur die rust geeft’. God heeft Zijn vreugde en rust gevonden in het offer van de Heer Jezus, Zijn Zoon (Ef 5:2). Dat vindt Hij nog steeds, ondanks de onveranderlijkheid van de mens. Op grond van het offer zal Hij de aarde niet meer door water laten vergaan.

Door het werk van de Heer Jezus aan het kruis, dat altijd voor Gods aandacht staat, houdt God de kringloop van Gn 8:22 in stand. Op grond van dat werk laat God nog steeds “Zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen” (Mt 5:45).

Copyright information for DutKingComments